lijst van werken
vorige bladzijde



Z I J N  D R A M A 297

vorige bladzijde ‘verhaal van de natte sneeuw’ – is de speciale tragiek geworden van Gezelle’s leven daar waar zijn tragiek was: de scheppende priester te moeten zijn in zijn relatie tot de medemensen. Deze grauwe stilte is de keerzijde en wreedheid geweest van het latent gebleven conflict. En het smartelijkst van al dit afweren en afwijzen, dit onbegrip en wantrouwen was, dat het altijd datgene gold wat voor Gezelle heiligste ernst was: zijn priesterlijk willen. De onbruikbaarheid hiervan wondde deze gevoelige mens ongetwijfeld onaflaatbaar in het diepst van zijn groot, nobel, vroom, menselijk priesterhart. Niemand wilde dit wellicht, maar hoevelen deden dit onwillens. En zij moesten dit wel doen, omdat het Gezelle’s noodlot was de scheppende mens te moeten realiseren – de mens die door de contemporaine zekerheden is heengebroken – op het gebied van het religieuze. Juist daar moest men hem afwijzen, omdat men hem juist daar niet meer begreep. – Dit was altijd zo geweest, en altijd heeft Gezelle de gevolgen daarvan geduld en gedragen. Meer nog: in en ondanks de vale stilte die hem durend omringde, is hij zeer gelukkig geweest. Er was een kern in hem waartoe geen buitenwereld toegang had, een onaanrandbare kern, dezelfde welke men niet begreep doch waaruit hij leefde. Daar leefde hij zijn eigen prachtige innerlijke leven met de schoonheden die God hem deed geworden. In de heldere vrede van dit ‘binnenste’ schreef hij gedichten als zijn Jordane van mijn hert en al die andere van geluk vervulde gedichten uit de eerste jaren na zijn zwijgen, en zo ook later, altijd, tot middenin zijn zwaarste beproevingen. De kern waaruit hij leefde bleef onaanrandbaar, doch ook: geheel eenzaam. Eenzaam, doch ook met die hunkerende hoop altijd, eens enig verstaan te zullen vinden voor wat de diepe bezieling van zijn priesterlijk en dichterlijk leven was geweest. Doch hij werd ouder en ouder. Zestigjaar, vijf en zestig, en de dood naderde, begon zijn leven reeds te ‘omarmen’, doch wat was zijn leven tussen de mensen geworden, wat had hij bereikt? Zijn schoon visioen, zijn strijd levenslang, zijn liefde, zijn deemoed, zijn onversaagd standhouden tegen de schimmen die hij hun schimmenwereld had gelaten om enkel het stralende woord der waarheid te zijn... waartoe had dit alles gediend, wat had dit ‘enkel zijn waarheid zijn’ uiteindelijk opgeleverd. Het was alles vrijwel volkomen vergeefs geweest, ijdel, – en het ijdelst: de povere glorie van wat eretitels, dat schamele resultaat volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 05-01-2010