lijst van werken
vorige bladzijde



Z I J N  D R A M A 295

vorige bladzijde lot was (en moest zijn) van een Gezelle die niet mocht meedoen, wiens invloed men moest bezweren en tegenhouden, die hoogstens goed genoeg was voor een gelegenheidsrijmpje dat de officiële geestdriften ondersteunde, maar die overal elders, voor de anderen, een jammerlijk ontspoorde – uit hùn spoor geraakte – was.
    Dat was het lot van de priester.
    En welk was het lot van de dichter? – Alles had hij kunnen aanvaarden en dragen, omdat hij wist dat hij zich ergens althans toch volledig had uitgesproken, dat hij ergens zijn waarheden onvoorwaardelijk en groot was geweest en onverdeeld aan de wereld had toevertrouwd. Wat was het slot geworden van die schone, vervoerde droom: te zingen ‘tot ik leven / hebb’ gegeven / aan dat na mij zingen zal’. – Ook aan die schone vervoerde was men geheel voorbijgegaan. Ziehier enkele feiten, waaruit genoegzaam is af te leiden. Als in 1893 – zes jaar voor zijn dood – zijn prachtige Tijdkrans is verschenen, schrijft Gezelle niet zonder wrang accent aan Gustav Verriest over de ontvangst van die bundel: ‘Over mijnen Tijdkrans zijn twee drie gunstige beoordeelingen verschenen, maar, hoe weinigen die hem verstaan! de een schrijft den anderen na, en ik twijfele of een der beoordeelaars hem gelezen heeft...’ [28] (Dit komt wel ongeveer overeen met hetgeen Nietzsche ten aanzien van zijn vrienden vermoedde, nl. dat niet een van hen ‘es der Mühe für werth genug hielt, irgend eine meiner Schriften zu studieren’!) Reeds is hij dan drie en zestig. Wat heeft hij bereikt? De ‘roem’, die ‘late roem’ waarvan sommigen zo gaarne ophef maken, zal het ons duidelijk maken. Hij kon hetzelfde zeggen wat Nietzsche als het grauwe resultaat van al zijn arbeiden vaststelde: ‘Keiner hat etwas durch mich erlebt’. Men kent het lot, de ‘academische kaakslag’ die Gezelle’s beide meesterlijke bundels Tijdkrans en Rijmsnoer trof. “Als in 1895 [f] Tijdkrans in keus kwam voor den vijfjaarlijkschen prijs van Vlaamsche letterkunde, werd door de Heeren der commissie op voorstel onzer Taalkamer daartoe benoemd, de onsterfelijke dichter terzij geschoven en afgericht’ men noemde het een der zwakste werken van den dichter.” En Rijmsnoer? ‘Rijmsnoer ging te wege langs denzelfden weg der officieele commissie van de Taalkamer, bij den vijfjaarlijkschen prijskamp, in den Doofpot. Men zou het niet eens in aanmerking nemen’, [29] vertelt Caesar Gezelle; en dat het werk tenslotte toch bekroond werd, dank zij de tussenkomst van Gezelle’s volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-10-2014