lijst van werken
vorige bladzijde



288 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde Maar die Gezelle las men niet. Van diens bestaan hadden zijn tegenstanders geen vermoeden. Hadden ze dit gedicht gelezen en enigermate begrepen, ze zouden wellicht enkel hebben geconcludeerd, dat hij de laatste was die het recht bezat over een dergelijke nederigheid te spreken: zijn enige plicht toch was: als de anderen te zijn, d.w.z. op hůn wijze goed. Maar niet-goed zijn en daarna nog de vermoorde onnozelheid spelen, dat is nog een dwaasheid aan de reeks dwaasheden toevoegen. En die conclusie was (wederom) volkomen logisch. – Maar goed, ook Gezelle is, zo wil ik zeggen, oorzaak geweest dat het conflict, dat hier in feite plaats greep, aan de periferie van zichzelf en latent bleef.
    Doch zoals gezegd: Gezelle gaf zich bij elke opdracht geheel. Die nederige ijver werd echter tegelijk weer zijn noodlot, en hier naderen we een nieuw naargeestig aspect van zijn leven. De ellende was telkens dat hij zich zo inzette, dat, wat hij ook deed en waar hij stond, zijn persoonlijkheid toch weer op enigerlei wijze door alle belemmeringen en beperkingen heenbrak, en deze persoonlijkheid ‘was anders en sprak anders en leefde anders’; dat was altijd en overal zo, en altijd en overal zou dit de onvermijdelijke vijandschappen en het onvermijdelijk misprijzen van het onverstand oproepen. Kleine buitenissigheden konden bij deze eeuwige ‘zeerelooper’ niet uitblijven en daar ‘er altijd kleingeestige menschen bestaan, moeten er klachten naar ’t bisdom gegaan zijn en Mgr Faict heeft daar min of meer zijn veto op gesteld’, – niet op die kleingeestige klachten overigens! [23] Zo was het ten langen leste in Kortrijk, en zo ongeveer was het altijd geweest. Altijd was er het kleine dodelijke misprijzen van het kleine almachtige onverstand der ‘kleinziende burger-lieden’ en andere ‘mindere goden’, om een term te bezigen die Walgrave toch nog ontsnapt. Dit misprijzen was geen luide en allang geen bewust krenkende vijandschap meer, doch, zou men kunnen zeggen, alleen een even verbreken, telkens weer, en grimmig dan, van het overigens woordeloos en gedaanteloos afwijzen dat hem durend omringde, een afwijzen dat alleen even stem werd (grimmig dan) wanneer iets in Gezelle’s houding weer tot verzet prikkelde. Voor de rest kon men aan hem voorbijgaan. Voor de rest betekende hij niet meer dan een voorbije wereld en een wereld van eigenzinnig onverstand, – die echter, deugdelijk tegen zichzelf in bescherming genomen, niet al te veel kwaad meer kon en wel allerminst met zijn ongelezen gedichten. – Het komt mij voor dat volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 29-12-2009