lijst van werken
vorige bladzijde



286 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde In de grond bleef hij maar zwetsen. Ook de bewondering van Eugène van Oye, hoe oprecht en groot ook voor de mens en priester, kristalliseert zich nooit rond de kern van Gezelle’s persoonlijkheid. En de opmerking van Seraphyn Dequidt (voorkomend in een brief uit 1896 en gericht aan de ‘Eerwaarde Heer ende Meester’ naar aanleiding van het verschijnen van Tijdkrans): ‘Daar is mijn gevoel van spijt in gelegen, dat een mensch den strijd van zijn leven niet en levert in uwen prachtigen buiten’, spreekt boekdelen; het is allemaal prachtig, ‘ik zegge dat ik nog nooit, neen nog nooit, een paradijs en heb gezien, zoo tooverachtig schoon, zoo diepe uitgewrocht, zoo wáarachtig waar als het paradijs van uwen Tijdkrans’, maar de mens, begrijpt ge, Gezelle-zelf, is er niet in aanwezig, en eigenlijk is het daardoor allemaal enigszins onwezenlijk...! [20] Nog Caesar Gezelle, allerminst de persoon overigens om dit probleem te formuleren, moest iets dergelijks verzuchten (mee-zuchten): ‘De mensch buiten hem: man en vrouw, zooals ze zijn en leven dichtbij hem, vlak voor zijn voeten, het wereldtooneel waar hij hem elk zijne rol ziet spelen in die bonte afwisseling die de onuitputtelijke bron is geweest waaraan alle kunst van alle eeuwen heeft geput: la comédie humaine. Hij noemt het nooit’. [21] Soortgelijke meningen werden verkondigd en verdedigd door Omer De Laey, Verschaeve, Dosfel e.a. en hoort men, hoewel de dichters en critici van formaat reeds lang tot andere conclusies kwamen, in onze dagen nog. – Neen, het is niet alleen zijn Overheid geweest, en het zijn niet enkel zijn tegenstanders geweest, die deze – volledige – mèns niet begrepen. En dat is logisch. Gezelle vertegenwoordigde ten aanzien van de contemporaine zekerheden te vermetele voorsprongen (en in diepste wezen een te superieure rust en onrust) om in zijn dagen ontvankelijkheid te kunnen ontmoeten voor de inhoud van zijn schoonste bezieling. En het is dan ook volkomen dwaas Gezelle’s Overheid te verwijten dat ook zij hem niet verstaan heeft. Ik heb die opdrachten dan ook niet vermeld om er een beschuldiging uit te smeden, maar eenvoudig omdat men dit alles weten moet (en de consequenties ervan) om de sfeer van zijn laatste levensjaren en de inhoud van zijn gedichten uit die jaren te kunnen situeren. – Doch vervolgen we onze geschiedenis.
    Zijn Overheid heeft hem ongetwijfeld om meer dan éen reden gewaardeerd; zij heeft hem echter niets durven of kunnen toevertrouwen waarin hij volledig zichzelf kon zijn. Zo bleef het conflict dat hier in feite plaats- volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 29-12-2009