lijst van werken
vorige bladzijde



Z I J N  D R A M A 281

vorige bladzijde moest blijven. Wist men niet wie en wat hij was, te durender en geschokter besefte men wat hij niet was: dat hij anders was dan de gebruikelijke en aanvaarde goedheid. ‘Il ne moralise pas’, ‘il ne dose pas’, ‘hij heeft de godvruchtigheid weer ingebracht te Rousselare, hij was godvruchtig (na twintig jaar en meer kon men dat wel toegeven, H. B.) maar buiten den gewonen trant’. [7] In alle levensbeschrijvingen keren deze verwijten en hun beschamende schamelheid als de verwijten van zijn omgeving terug. Men besefte wat hij niet was, dat wil zeggen: men besefte dat hij niet een der hůnnen was. Men constateerde dat hij, om welke reden dan ook (uit hoogmoed? boers onvermogen zich aan te passen? door de onmacht van ‘de dichter’ met de gewone werkelijkheid rekening te houden?), niet meedeed, dat hij ontoegankelijk bleef voor de waarden die hůn waarden waren, dat deze geen vat op hem hadden, dat hun goedheid niet norm en vormgevend was voor zijn goedheid en dat hij ergens een halsstarrig, onbegrijpelijk, onverteerbaar, onbruikbaar contra vertegenwoordigde: iets ŕnders, waarmee men niet wist wat aan te vangen en dat gevaarlijk was. Dŕt en niet de haat is de doem geweest die gans zijn leven van aanvang tot einde vergezelde. Ondanks alle welwillendheid wist men met de eigenlijke Gezelle, de Gezelle die zichzelf was, geen raad, – tenzij daar waar hij de gewone, al gemene priesterplichten vervulde, en eigenlijk verstond men hem ook daar nauwelijks: men verstond immers niet de geest waarin hij die plichten vervulde. Misschien kan men slechts zeggen, dat hij alleen daar en alleen zo werd geduld, en dan nog alleen zolang hij ook daar niets buitenissigs deed. En au fond had men zo het gevoel, dat men die goeie man tegen zichzelf in bescherming moest nemen. Ja, dat is doorlopend en duidelijk – van aanvang tot eind – de oprechte bezorgdheid geweest van een hem welgezinde Overheid, de bezorgdheid die na die eerste, onvoorzichtige opdracht – zijn leraarswerk te Roeselare – in al de verdere opdrachten tot uitdrukking is gekomen. Hij mocht wel het een of andere werk verrichten, doch hij moest daarin op een eerbiedige afstand van zichzelf gehouden worden. Men moest hem van zichzelf afleiden; en eveneens moesten mogelijke fatale invloeden worden voorkomen. Dat was reeds zo aan het begin van zijn carričre, en aan het slot ervan was het nog zo. Wanneer het roeselaarse conflict in 1859 zijn hoogtepunt bereikt, verstrekt Mgr Malou hem een opdracht, die de eerste werd van de reeks welwillende opdrachten. Hij verzoekt volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-10-2014