lijst van werken
vorige bladzijde



230 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde waarheid aan geen tijd gebonden is, kan de scheppende mens haar zonder voorbehoud uitspreken. Heeft de scheppende mens mogelijk geen zichtbare, naspeurbare functie onder zijn leefgenoten en verdwijnt hij ‘gelijk een oud versleten stuk ongangbaar kopergeld’ uit de circuiatie, - zijn waarheid, eenmaal uitgesproken en aan het leven toevertrouwd, bezit nog voorbij zijn dood vruchtbaarheid, groeikracht en functie, - en slechts háar vruchtbaar-worden is doel, heeft betekenis en zin. Hoeveel meer geldt dit alles voor de scheppende waarheid bij uitnemendheid: de goddelijke, die eeuwig waarheid is, omdat zij de oer-orde, de orde-zelf, het leven en de vrijheid van alle leven is, - waartoe alle leven noodzakelijk moet inkeren om waarlijk leven te worden. ‘Het middent al / terug naar U...’ Doch alleen onverdeeld is zij die orde; alleen onverdeeld is zij levensbeginsel en vervulling van leven - voor de levensbegerigen.

    Er is nog iets anders: men kan niet geschouwd hebben in de afgrond van menselijkheid die onze ‘goedheid’ en ‘verdienstelijkheid’ is, zonder dieper te beseffen, dat het enige zuivere en reddende, ons hier op aarde gebleven, de goddelijke waarheid is. Betwist men haar in zijn woord het recht van spreken, gaat men ook háar nog misvormen, verminken, bezoedelen, dan schendt men niet alleen het enige heilige dat de aarde gelaten werd, doch men vernielt tevens die mogelijk enige ons gebleven trouw waarin wij nog zuiver hadden kunnen zijn (en ‘verdienstelijk’).
    Gezelle kende ten overstaan van God, ten overstaan van de waarheid, ten overstaan van zichzelf en ten overstaan van de wereld nog slechts een plicht tenslotte: volledige trouw aan de waarheid. Hetgeen niet anders kon betekenen dan trouw zijn aan het hèm toevertrouwde, aan zijn waarheid dus, - die immers, zolang deze in overeenstemming bleef met de leer der Kerk, overeenstemde met de objectieve waarheid en waarheid was, zijn waarheids-deel. Deze plicht nu was ook zijn enige opdracht binnen de Kerk. Als jong priester, toen hij de Kerk vóor alles beschouwde, beminde en verheerlijkte als een goddelijke instelling, had hij dit waarheid-zijn jubelend aanvaard als zijn heerlijkste roeping jegens haar; later, toen hij gezien had wat de mens was en de al te argeloze jubel was verstomd, aanvaardde hij dit waarheid-zijn binnen haar als zijn bitter-zoete, vaak harde, doch altijd schone, schoonste plicht. Hij had geen andere opdracht meer dan het goede kruid der waarheid in zichzelf volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-07-2009