lijst van werken
vorige bladzijde



228 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde wáarheid werkzaam laat zijn. De goddelijke waarheid heeft het woord van de mens nodig, doch alleen inzover hij door zijn woord háar laat spreken en onverdeeld zichzelf laat zijn, en zelf laat wèrken. De mens behoeft in zijn woord met haar niet anders te doen dan God-zelf met haar gedaan heeft in Christus: haar precies zoals zij is en volkomen onbeschermd aan de wereld prijsgeven. Dat weerloos prijsgeven deed God ook met het vleesgeworden Woord, en toen met een goddelijke minachting voor het geweld waarmede menselijke waarheden schijnen te moeten worden verdedigd, en met een goddelijke minachting ook voor het menselijk geweld dat de goddelijke waarheid bedreigt. De waarheid is sterker dan alles, omdat zij de orde-zelf van het leven is, en omdat het leven leven zoekend en dus zijn orde, altijd déze waarheid zoekt, en tot haar inkeert wanneer deze waarheid onverdeeld en herkenbaar geopenbaard wordt. Ook daarom schreef Gezelle:

De waarheid zal bedijgen:
      zij is, als
            gevals,
de ‘waarheid’, schoon al ’t beste
      dat er leeft
            begeeft:
viel alles om haar henen,
      hof en huis
            in gruis,
nog staande zou ze blijven...


en:

De waarheid is,
’t zij jong of oud,
ondelfbaar, en
ondelgbaar, goud.

Ondelfbaar niet?
Ondelgbaar toch,
en, al verdelgd,
ondelgbaar nog! volgende bladzijde




















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-07-2009