lijst van werken
vorige bladzijde



220 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde zijn plicht zijn, nl. volledig en vrij zijn priesterlijke liefde. Vanaf dat moment zal hij zich geheel en zonder concessie als dichter geven.
    Vond hij ‘zijn’ liefde, ‘zijn’ waarheid dan zo’n belangrijk geval? Belŕngrijk, vraagt men? In hem verbonden zich (en dit is een zo machtig en onloochenbaar feit in zijn poëzie van de tweede periode dat het eenvoudig onaannemelijk is te veronderstellen dat dit hemzelf zou zijn ontgaan), in hem verbonden zich de grote motieven der religieuze ervaring tot een opnieuw levende, opnieuw reële synthese: Gods absolute transcendentie en Gods onuitsprekelijke beminnenswaardigheid, het oud-testamentisch tremendum en het nieuw-testamentisch weten van het kindschap Gods, het grondeloos van God gescheiden zijn en het tot in ‘mijn diepste diep’ doordrongen worden van Gods ‘aldoorgaanden gloed’; het vernietigend besef van zijn niets-zijn (de nietigheid van de mens in de cosmos, de nietswaardigheid van de mens voor God) en tegelijk het bewustzijn van de grote plichten en de beslissende betekenis der onherhaalbare menselijke persoonlijkheid; in hem verbonden zich voorts de liefde voor de schepping, voor de aarde, en de liefde tot Christus en Christus’ Kerk; de liefde van de ziel, en de liefde van de zinnen; en hij, als enige? hij ging niet aan de aarde als aarde, en aan deze als een onbelangrijk voorspel, voorbij, integendeel, heel zijn wezen was een hartstochtelijk, strijdbaar en dankbaar ja-zeggen geworden op het leven, op de aarde, op het hier en nu, waarin en waarvoor het leven moest gewaagd: met God terwille van de mens - om hem, in God, hier en nu ‘meer mensch’ te doen zijn. Zijn taak was een taak voor de aarde. In hem verenigde en verzoende zich zoveel, en dit alles was hem geworden, was hem toegankelijk en nabij geworden, waren bezielende realia geworden via de liefde der zinnen en het liefhebben der aarde, via datgene wat ook voor de geringste mens, de zinnelijke mens, voor ‘de mens als de meesten’ bereikbaar en verstaanbaar kan worden. Al deze grote realia kon hij nabijtrekken, tot vlakbij de mens, bij de geringste, de zeer aardse; van al deze zaken kon hij spreken nu met een stem waarin geen vreemde, geen oud-testamentische klanken meer meeklonken, die geen onbegaanbaar-verre mystieke tochten vroeg en niet de theologische geheimtaal der geďnitieerden lanceerde, doch met een stem waarin alles eigen was geworden, bloedwarm, levenswarm, levensnabij, menselijk, opnieuw mčnselijk (en daarom misschien níeuw-menselijk), - menselijk volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-07-2009