lijst van werken
vorige bladzijde



D E   N I E U W E   M E N S 215

    vorige bladzijde Te Roeselare was zijn onderricht een protest geweest tegen het ‘beminnen zonder beminnen’; op een geheel ander plan is ook zijn religieus leven zulk een protest: het afwijzen van een liefde waarbij de mens niet waarlijk betrokken is. Dit niet-betrokken zijn bij zijn ‘liefde’ treedt maar al te vaak in wanneer de mens de weg volgt van een liefde voor welke hij niet bestemd is. Hij verloochent de lagere liefde die hij is voor een hoogste die hij nooit wordt; hij durft, om die hoogste, de lagere niet onvoorwaardelijk zijn en de andere blijft hem ontzegd. Zo blijft die mens steeds gedoemd tot een ‘oneigen’ liefde, een ‘oneigen’ spreken, een ‘oneigen’ handelen, - hetgeen zijn menselijke totaliteit niet zelden verleugent, zijn aandrift - ont-zield immers - allengs doet verflauwen en verlauwen, tot het allemaal frase is geworden, vaal gepraat en gezwets, werken zonder ‘werk-oorzaak’, liefde zonder betrokkenheid, vervolmaking zonder verheffing, waarheid zonder leven en eigenlijk ook zonder weg. - Gezelle, die altijd menselijke waarachtigheid eiste, die elke onwaarachtigheid reeds instinctief afwees, kon zich met zulk verleugend en onwaarachtig bestaan, met een bestaan dat niet in het minst vormgeving is van innerlijkst beleven, uiteraard allerminst verzoenen waar het de liefde tot Gòd betrof - het hoogste goed...
    Gezelle, zo zei ik, heeft zichzelf herkend, en blijkbaar zichzelf aanvaard met alle consequenties van dien. Hij kiest zijn weg, die duidelijk een wezenlijk andere is dan die der mystici, der groten in het Rijk Gods, en duidelijk een andere dan die van zijn omgeving, en duidelijk een andere dan zijn vroegere. Deze weg is geen begin-gebleven begin van de weg der mystici, het is een geheel àndere weg, met een ander eigen doel, met eigen middelen, met een eigen orde en een eigen goedheid dus. Hij streeft er niet naar God te beminnen overeenkomstig de liefde der groten, hij wil God beminnen en genieten overeenkomstig zijn menselijkheid, binnen de grenzen van zijn persoonlijkheid. Daar, binnen die begrenzing, ligt zijn goedheid, zijn ‘volmaaktheid’ ook, zijn bestemming, zijn trouw en... ook zijn ontrouw. Er is hier, zo wil ik zeggen, sprake van een lagere goedheid die in zich wezenlijk en volstrekt goed is, die zich zelf niet behoeft te overschrijden, van een, zoals Scheler het formuleerde, ‘‘ ‘an sich’ Gute ‘für mich’ ’’, van een goedheid die haar sanctie niet ontvangt inzover zij nog met een andere (hogere) goedheid in overeenstemming is. Zij is een geheel eigen goedheid die met de goedheid welke de groten van het Rijk volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-07-2009