lijst van werken
vorige bladzijde



180 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde hier en nu, leven als volstandig menselijk zijn. Waarheid en leven zijn bij hem onverbrekelijk éen. Dat is een fundamenteel feit van Gezelle’s wezen. Het is zijn ‘eenvoud’, zijn ‘gevaarlijke’ eenvoud en: tevens zijn noodlot. Hijzelf – het is duidelijk – staat of valt met die waarheid. Vervreemdt hij van haar, wordt hij innerlijk van haar losgedreven, dan ontvalt hem de zin van het bestaan Wordt deze waarheid leegte, dan staat hij voor een afgrond. Valt die waarheid, die orde-eenheid, dan stort ook zijn leven ontredderd in elkaar. Hij bestaat slechts als ordo amoris. – Ook de jonge Gezelle leefde wezenlijk geheel van en uit zijn waarheid. Ook de jonge Gezelle bestond slechts als ordo amoris. En de grote waarheid van die orde is Christus geweest, en deze gekruisigd. En Christus gekruisigd was voor hem tevens de centrale waarheid van het katholicisme.
    Nemen we nu aan – en zijn poëzie laat geen andere conclusie toe – dat de ordo amoris van de eerste periode een wezenlijk geheel andere is dan die welke twintig jaar later de zijne zal zijn, dan moeten we tevens aannemen – er rest geen andere conclusie – dan dat de overgangstijd, de tijd van innerlijke omvorming, de drie stadia heeft gekend van elke innerlijke omvorming op dat plan. Er moet dan ten eerste een tijd zijn geweest waarin die vroegere orde bedreigd werd: van hem losraakte en vervreemdde; ten tweede een tijd waarin die orde verwoest en een nieuwe orde nog niet ontstaan was, – van algehele ontreddering dus; en ten derde een tijd waarin een nieuwe orde-eenheid zich begint af te tekenen doch op haar beurt nog wordt afgeweerd: zij is die orde-eenheid nog niet, en nòg kan hij er zich niet geheel aan overgeven. En gedurende gans dit proces – dat uiteraard zeer langdurig moest zijn, omdat de Umwertung welke in deze gewetensvolle mens plaatsgreep, de essentie van zijn geloofsleven betrof – miste deze homo religiosus wat hij minst van al kon ontberen: een waarheid waaruit hij onvoorwaardelijk leeft, die hem algeheel voedt, die zijn leven gestalte geeft: zijn diepe zekerheid, orde en vrede. Al die jaren van innerlijke onzekerheid ontbeerde hij wat eens voor hem zo vanzelfsprekend was geweest: ‘Un témoignage intime de vous même à vous même qui vous dit: cela? non; cela oui’. Al die jaren door is zijn leven innerlijk ontwricht.
    Er is geen reden om aan te nemen dat dit proces – dat niemand vreemd of zonderling zal toeschijnen die wel eens een ‘geestelijke crisis’ heeft doorgemaakt – zich hij Gezelle gemoedelijk en zonder hevige schokken volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 07-09-2009