lijst van werken
vorige bladzijde



172 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde laatste realiteiten van die waarheid niet bestemd was, op zijn schreden terugkeren. Doch waarheen dan? Naar een àndere waarheid (welke echter?) bij welke hij opnieuw gans betrokken zou zijn – de eeuwige gedrevenheid en nood immers van de homo religiosus; naar een andere bestemming (welke echter?) welke zijn zelfverwerkelijking zou blijken – de enige gedrevenheid toch van alle waarachtig leven. Gezelle nu, zo leren wij hem kennen, was een groot dichter, een zeer zuiver mens ook. Het ontroerende en tegelijk grote van zijn vroomheid was, dat hij daarin altijd op het niveau van zijn menselijke werkelijkheid bleef; dat hij zich nooit sterker, moediger, verhevener, volmaakter, vertrooster of vervoerder voordeed dan hij in waarheid was. Dat maakt zijn vroomheid, behalve zo waarachtig, ook zo waarlijk vroom. Hij schaamt zich over geen enkele angst, geen enkel verdriet; hij schaamt er zich niet voor gans de menselijkheid van zijn geloof en van zijn leven te belijden. Hij schaamt zich niet voor de menselijke hunkering van:

       En mocht ik maar
twee zielen hebben,
       ’n mocht ik maar
       twee menschen zijn...


en niet voor zijn menselijke hulpeloosheid:

       En, zittende op
mijn krank getouwe...


niet voor zijn angst:

Och, ware ik ongevoelig en
       mijn herte een steen bedegen...


en niet voor zijn eeuwig irrequietum:

Daar hapert iets
aan ziele, aan lijf;
aan bei misschien
       te zamen, volgende bladzijde




















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 07-09-2009