lijst van werken
vorige bladzijde



N I E U W E   M O T I E V E N 153

waarlijk niet enkel bedoeld als een correctie van Pascal’s stelling, dat slechts het bewustzijn van zijn ellende en kleinheid de grandeur van de mens uitmaakt. Het drama dezer wereld is niet, zeker niet exclusief; het drama van een ellendige maar tevens, en misschien wel allereerst, het drama van een scheppende (en daarom tragische) mensheid: van de scheppende en daarom grote, van de scheppende en daarom ook altijd vertwijfelde mens. Slechts dáar toch zijn verbijsterende, verwoestende aberraties ten kwade mogelijk (overigens in wezen scheppende aberraties), waar grandioze krachten ten goede aanwezig en werkzaam zijn. Deze laatsten zijn niet aanwezig als tegen-krachten, want de mogelijkheid een groot kwaad te ontketenen is reeds met en in de mogelijkheid van een groot goed te verwerkelijken gegéven, ze zijn beide een exponent van een en dezelfde realiteit: de onvolkomen doch desondanks machtige scheppende vorm-wil en vorm-kracht van het menselijk leven en deszelfs vrijheid. Het weten van deze scheppende werkelijkheid is dan ook waarlijk niet enkel ‘aanvechting tot hoogmoed’. Geen wetenden van deze werkelijkheid ervoeren wellicht dieper haar doem en wat het zeggen wil, dat het brood der waarheid in het zweet des aanschijns en slechts in deemoed verworven wordt, of anders gezegd, dat het scheppend arbeiden slechts in pijn en deemoed volbracht kan worden, dan juist de creatieve genieën der mensheid. En men moet niet menen, dat de creatieve geschiedenis der wereld (háar strijd om meer waarheid) minder tragisch is en minder deemoed eist dan de geschiedenis dier groten en hun verworvenheden; zij is uiteraard vele malen tragischer – en trager.
    Doch ik dwaal af. Ik wilde slechts zeggen: Het blijft Gezelle’s geheel unieke betekenis, dat hij, die zeker niet minder dan Pascal de ellende van de mens en zeker niet minder dan Kierkegaard de zondigheid van de mens heeft gepeild, zich tevens, ondanks de magnanieme deemoed die heel zijn wezen en leven is blijven kenmerken, met een schier vermetele stelligheid en helderheid de grootheid van de mens is bewust gebleven, en dit in de tweede periode op een essentieel andere wijze dan voordien. ’s Mensen grootheid en geringheid hebben bij de latere Gezelle een volstrekt ander, ook genuanceerder en voller accent gekregen; het is de menselijke grootheid en kleinheid geworden van een cosmisch verdiept religieus levensbewustzijn, en hiermee verschilde de levenssfeer van de latere Gezelle geheel van die waarin de jonge Gezelle pril en argeloos volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 05-09-2009