lijst van werken
vorige bladzijde



142 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

openbaart zich in de tweede periode van zijn dichterlijk scheppen de Godheid als het ledig van een maagdelijke hemelstilte, als dat pure blauwe hemel-ledig dat tevens hoogste schoonheid is en genieting voor de zinnen. In deze tweede periode bestaat er voor hem geen andere hoogste ‘heerlijkheid’ meer dan de Aarde (als Gods taal) en de pure, blauwe hemel stilte, het pure blauwe hemel-ledig (der Godheid) uit welke en in welke nochtans alle leven is. Tussen deze twee ondoorgrondbare werelden dwaalt hij, dronken van de Aarde en dronken van de verborgene, en al het andere, al het vroegere, zo het niet volkomen zwijgt, dringt hier nog slechts van verre tot hem door; hij ging andere vreugden behoren, – en weldra ook andere smarten. Hij leeft met de Verborgene van het ‘hoogste weten’, – en hij naderde Hem, hij blijft bij Hem, hij blijft in Hem... op de brede weg, de via regia der uitverkoren zinnen. – Vroeger verbond hem het besef van Gods ondoorgrondelijkheid dieper nog (deemoediger) met de Kerk, met de genaden in en door haar geschonken (o Raadsel van den mensch..., vgl. blz. 34), en ook de schoonheid der sterrenwereld, zo bovenaards genoten (In het blanke lonken..., vgl. blz. 55), scheen hem slechts dieper en deemoediger te doen terugkeren naar Jezus en de Kerk (’k Benijde u niet, o sterren daar..., vgl. blz. 56); hij daalde van deze hemelse Jacobsladders omlaag, als waren zij niet voor de mens op aarde bestemd; hij liet ze achter zich om nog alleen met Jezus te leven. – In de tweede periode echter bespeurt men een geheel andere realiteit, een tegenovergestelde beweging: daar wijkt in zijn gedichten de schoonheid der Kerk (welke practisch niet meer aan het woord komt) voor de schoonheid der schepping (zo als in Cinxen) en verenigt hij zich dieper en deemoediger, vromer en gelukkiger met de Onkenbare. En terwijl het de schepping is die hem steeds meer met de Onkenbare verenigt, is het de Onkenbare die hem steeds heviger met de schepping en haar schoonheid verenigt. Op deze Jacobsladder, van de aarde naar de hemel, en van de hemel naar de aarde, klimt en daalt zijn ziel die God schouwt, en voor haar vervoerde en verre zingen – een excelsis van dankbaarheid – schijnt al het andere als vergeten en verloren: ‘onzichtbaar en met hoezen gedekt’... – Men heeft dan ook durend de gewaarwording met Gezelle’s gedichten in Diens aanwezigheid te verkeren, ook als hij over Hem zwijgt. Ook wanneer er tussen zijn planeet en de lichtbron der Godheid een andere dwaalster schuift die haar in donkerte hult, blijft men weten volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 03-09-2009