lijst van werken
vorige bladzijde



N I E U W E   M O T I E V E N 141

door de schepping leerde hij eveneens God als Vader liefhebben. In de schepping zou hij God ook als de Verborgene ontmoeten, en hij, Gezelle, zou Hem daar ontmoeten in haar schoonheid.
    Ook in de schepping is (we lieten het Gezelle reeds zeggen) het volkomen ondoorgrondbare dat naar de Ondoorgrondbare heenwijst. De schepping echter openbaart en is het volkomen ondoorgrondbare ook in de schoonheid, de harmonieën van haar zintuigelijk waarneembare verschijningsvormen, d.w.z. het volkomen ondoorgrondbare is daar tevens ook – reeds in de landschappen van elk uur – volkomen schóon. Voor het verstand blijft deze harmonie slechts martelende, al martelender onvatbaarheid, het wordt teruggeworpen op zijn onmacht en armoede; doch de zinnen ondergaan deze ondoorgrondbare harmonie enkel als harmonie; waar het verstand teruggestoten wordt, blijven de zinnen genietende vrede, stilte en geluk: de zinnen behoeven geen verstaan om schoonheid te genieten. De zinnen zijn nog in onuitsprekelijke vreugde genietend bij God, in ondoorgrondbare harmonieën de Ondoorgrondbare genietend, als het verstand, dat toch als eerste God als de onkenbare deed kennen, reeds lichtjaren ver van deze harmonie is teruggeworpen. Het verstand heeft – na zijn weinige woorden – de zinnen niets meer te zeggen: zij zijn vrede en stilte en blijdschap. De zinnen weten veel meer. Zij zijn veel dichter bij God, veel dieper in God doorgedrongen: zij zijn de Onkenbare genietend in ondoorgrondbare schoonheid. Het verstand kan de vrede en blijdschap der zinnen enkel verstoren; het blijft met zijn begrijpen steeds ònder het weten, de vreugde en het bezitten der zinnen. Het is het verstand dat – van verre – deel heeft aan hùn genieten, het zijn de zinnen die het verstand eindeloos vooruitsnelden en genietend in Gods Verborgenheid toeven. Waar het verstand zich ten opzichte van de Onkenbare in zijn verworpenheid hervindt, hervinden de zinnen zichzelf als uitverkorenen in hun rijkdom en geluk. – En waar ook de zinnen hun onmacht en armoede moeten bekennen, omdat de zinnen niet méer genieten kunnen (wijl ook het genieten van de schoonheid der aarde de menselijke vermogens eindeloos te boven gaat), ervaren zij hierin nogmaals God als boven alle taal en naam, en nog in hun armoede zijn zij verzadigden van schoonheid, vervulden van geluk. Voor de ratio is God het Zijn-zelf, dat geen nadere bepaling toelaat, en eigenlijker nog is het te zeggen dat God een Ledig is, een Niets, Stilte, doch voor Gezelle volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 03-09-2009