lijst van werken
vorige bladzijde



122 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

afschuwelijkst verraad kon worden. Men leze – doch nauwkeurig:

o ’k Sta mij zoo geren te midden in ’t veld,
    en schouwe in de diepten des hemels!
Dan voele ’k mijn herte dat groeit en ik beef:
    o neen dan en ben ik geen slijk meer...
’k ben geest, ik ben koning, ’k beheersche ’t heelal,
    ’k ben edel, ’k ben machtig, ’k gebiede:
gij heemlen, gij blauwe, daar boven mij, diep,
    ge ontsnapt mij niet, wel moogt gij diep zijn!
Gij wolken, ik rijde op uw toppen, u voer ’k,
    onstuimige, in banden en teugels;
gij aarde, verre onder mij, ’k peile en ik zie
    tot binnen uw binnenste diepten;
gij bergen en boomen, uw kruine, die rijst,
    rijst afgebeeld in mijne ziele;
gij kruid, aan mijn voeten, mijn herte bevat
    uw nederig kruipende ranken.
God! – en geknield durf ik spreken nu, – God,
    ik wete U, ik kenne, ik beminne U
God! ik alleen ben Uw priester op aard,
    Uw schepping dat is mij een tempel,
en al het geschapene wilt Gij, o God,
    ontvangen van uit mijne handen.
’k Ben priester, ’k ben autaar, ’k ben slachtofferand,
    ’k ben koning van al ’t mij omringend,
en al ’t mij omringend, Gij miekt het, Gij gaaft
    het mij, om ’t U weder te geven;
doch geve ik het niet, o mysterie van God,
    Gij laat het en ’t blijft U verloren!
God wierp als gesteente uit Zijn godlijke hand,
    Hij zaaide de velden des afgronds,
en: ‘Mensch’, sprak hij, ‘brengt het Mij weder en komt
    bij Mij, als gescepterde koning;
of, laat gij ’t juweel u bedwelmen en blijft
    gij, dief met den schat in den donkeren, volgende bladzijde






















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-09-2009