lijst van werken
vorige bladzijde



A F G E W E Z E N   O O R D E E L 93

dan trekt hij het met deze losse notitie welke de eigenlijke schone aandriften van deze religieuze mens geheel onbesproken laat, in een atmosfeer die mij toch, zij het van verre, méer verwant schijnt aan die welke Van de Voorde’s vermoedens suggereren dan overeenkomstig Gezelle’s werkelijke gezindheid. – Zoals Gezelle in de liefelijkheid der ontwakende aarde de Schepper beminde, zo, en meer nog, beminde hij God in het ontwakende leven van zijn jonge vrienden. Gezelle, die nog in de door hartstochten verwilderde en verwoeste mens allereerst de goddelijke ziel aanschouwde (ik kom hierop verder in dit boek nog terug), werd zich deze goddelijke oorsprong dieper nog en ontroerder bewust bij de kunsteloze kostbaarheden die zijn kinderen waren. En Gezelle, die verliefd was op de goddelijke aarde, was, met hetzelfde recht èn: met dezelfde gevoelens, verliefd, maar dan ook lètterlijk verliéfd op de ontwakende ongereptheid van deze jonge levens. Was hij zich ten overstaan van de schoonheid der natuur bewust: ‘Gij miekt het, Gij gaaft / het mij, om ’t U weder te geven’, nog meer was hij zich deze opdracht bewust ten overstaan van de schone, rijke begaafdheden welke in deze aan hem toevertrouwde jonge levens openbloeiden. Hij was hierin waarlijk niet buitenissiger of buitensporiger, zelfs niet ànders, laat staan van minder gehalte, dan in zijn liefde voor de schepping. Men kan dit laatste bij hem niet accepteren en het eerste – met veel mild begrijpen overigens! – als àl te menselijk, als min of meer ontoelaatbaar en au fond absurd, terzijde schuiven. Als hij hunkerde naar de nabijheid van zijn geliefde kinderen, dan hunkerde hij eenvoudig naar een der liefelijkste openbaringen van Gods beminnenswaardigheid. Zij waren bovendien zijn grote opdracht in dit leven, en tenslotte waren zij de laatste zuivere blijdschap die hem, de reeds zo eenzame, onder de mensen gebleven was. En hij was – het kon niet anders – in deze gevoelens even onbevangen, openhartig, ‘onbeschaamd’ als in zijn liefde voor de schepping, en waarlijk, er was dan ook niet de minste reden zich hier te schamen. Gezelle zou zich hoogstens over deze schaamte hebben geschaamd, en hij zou degenen die dergelijke genegenheden niet de hunne kunnen noemen en (daarom?) in anderen misprijzen, evenzeer en even oprecht hebben beklaagd als degenen die ‘dood van herten, wers als steen’ tegenover de schoonheden der aarde staan. – Ik heb het (zeer zeldzame) geluk gehad zulk een priesterlijke verliefdheid op een ziel van zeer nabij te mogen meemaken; ik ken ook volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 27-08-2009