lijst van werken
vorige bladzijde



86 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

Hoe ook verstaan of geïnterpreteerd, deze strofen en gedichten verraden wel zoveel geestelijke reserves en innerlijke ongebrokenheid, dat het geheel onaannemelijk moet worden geacht, dat Gezelle – deze nog pas 30-jarige! – de slagen en de smaad van een ignorante buitenwereld incasseerde met een verslagenheid die hem als dichter volkomen lam kon leggen. Gezelle was toch waarlijk niet alleen maar ‘gevoelig’ (of hypergevoelig)! – Blijkens het laatste gedicht reageert hij nog in 1864 met ongebroken felheid; in 1860, als hij de vertrekkende vriend vaarwel zegt, bezit zijn woord de innerlijke rust van een zo waarachtig en stil Godsvertrouwen, dat men wel moet aannemen dat hij ook zijn eigen heengaan met eenzelfde voorname en gelovige gelatenheid aanvaard heeft; ook zijn brieven verraden nauwelijks de wonde hem toegebracht; in diezelfde bewogen laatste roeselaarse maanden blijft hij – innerlijkst onberoerd door de stemmen die rondom tegen hem opstaan – vóor alles luisterend ingekeerd naar de stemmen in hem en men beluistert slechts de voortgezette samenspraak der ziel met God, een ziel die zichzelf verootmoedigt en (hoe kan het anders) zichzelf beschuldigt. Hij volgt, in verten waar de stemmen der mensen nauwelijks meer doorklinken, geheel ootmoedig zijn Christus gekruisigd en hij kent in het tegen hem losgebroken tumult duidelijk slechts een bezorgdheid: zelf geen schade te lijden naar de ziel: zijn ziel te behoeden voor bitterheid, wraakzucht, liefdeloosheid – en ontrouw aan wat voor hem het heiligst werd. De serene ingekeerdheid van zijn woord laat geen twijfel toe aan de innerlijke vrede als zijn diepste werkelijkheid in die dagen. – Zou hij dan twintig jaar lang gezwegen hebben om een slag, die reeds in de jaren dat deze hem het gevoeligst moest treffen, het diepste in hem nauwelijks meer beroerde?

**

Is hij dan misschien in veel diepere lagen van zijn wezen een gewonde, en zwijgt hij dáarom als dichter? en alléen als dichter! Doch ook dit schijnt geheel onaannemelijk als men zich een ogenblik bezint op de essentiële functie welke de dichterlijke scheppingsact in zijn leven vervult. Wanneer hij, na al de hierboven genoemde prestaties ener ongemene en ongebroken werkkracht, eind 1872 wegens een ietwat onverkwikkelijk ‘schandaal’ (overigens niet meer dan een ordinaire keukenmeidenaffaire die waarschijnlijk vooral ‘onverkwikkelijk’ werd geheten door de rèst van de volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 26-08-2009