lijst van werken
vorige bladzijde



80 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

juiste feiten bij de hand om een juist aangevoelde atmosfeer te illustreren), maar dat hij, de roeselaarse sfeer oproepend, niet geheel onbetrouwbaar was, blijkt wel voldoende uit de naargeestige notitie betreffende het jaar 1881 (het jaar waarin Loquela verscheen) van Caesar Gezelle: ‘Gezelle’s oude vijanden van Rousselaere waren nog niet dood, ze hadden nog geest en adem genoeg, om over het nieuwe bladje, dat heel ootmoedig op vier kleine bladzijden zijne intrede in de wereld deed, op eene geestige uitvinding te vallen en eenen spotnaam te ontdekken die het van schaamte in den grond moest doen terugkruipen: ‘Cette loque-là’ doopten zij het’. [3] Inderdaad, ruim twintig jaar na Gezelle’s vertrek uit Roeselare waren zijn vijanden daar nog niet dood, en gevoelde men nog behoefte aan die sinistere hoon; nòg d.w.z. nadat men er reeds jaren terug in geslaagd was, te Roeselare elke herinnering aan de afgedankte Gezelle weg te vagen: ‘Alles wat hij gedaan had werd nu (na zijn vertrek) afgebroken, tot zelfs zijn talent als dichter hem ontkend, briefwisseling met hem verboden, en zoo ging stillekens aan, onder die stage werking, door ’t komen van nieuwe meesters en nieuwe leerlingen, door het weggaan der ouden, door ’t afzijn van den meester zelf, en door de tijd die alles oplost, zijn invloed en zijn naam aldaar verloren.’ – Nochtans meende dezelfde Caesar Gezelle, die dit en nog enkele andere minder prettige dingen noteerde: ‘Lijden! Hij heeft er misschien niet meer te dragen gehad dan anderen: maar hij maakte ’t zich veel grooter, hij gevoelde ’t veel dieper, omdat in alle lijden iets onrechts zit en hij zoo rechtschapen was’, – waarna dan, ter illustratie van Gezelle’s aparte verdienste en tot aller geruststelling de fraaie platitude en het beminnelijk schouderklopje volgt: ‘Alle menschen zuchten onder het verdriet, alle menschen jubelen onder het welzijn; maar dichters jubelen en klagen zóo dat het ’t hooren weerd is’. [4] Maar goed, Gezelle had dus wel énige reden zich na Roeselare minder prettig te voelen. – Lusteloos? Kom kom. Een Gezelle, die, zoals Baur samenvat, in zijn Brugse tijd ‘een heilig, ijverig toegewijd parochiegeestelijke (is), die heldhaftig zijn man staat in de cholerabesmettingen van die jaren; heroïsch zijn armoede deelt met de minstbedeelden, in die tijden van ongunstige conjunctuur; (die) zóo catechiseert dat, nog vijftig jaar nadien, de Brugse burgerij (o.m. de moeder van Maurits Sabbe) er niet over uitgepraat is; die eindelijk de stille nachturen in zijn woning langs de Verwersdijk besteedt volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 24-08-2009