lijst van werken
vorige bladzijde



48 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

en leven, weten en willen, mens en medemens. Gezelle, in oorsprong de vervoerde van Gods schoonheid, wordt nu de droeve vervoerde van het lijden; hij die scheen voorbestemd voor een al schoner blijdschap, klampt zich vast weldra aan het Kruis en de lijdende Jezus, en al onstilbaarder verteert hem, de beroofde, een heimwee naar de hemel, de eeuwige heerlijkheid. – Deze motieven (het Kruis, de lijdende Jezus, zijn hemel-heimwee) die nu zijn poëzie gaan overheersen en die voor het verstaan van de jonge priester en van wat later volgt van essentiële betekenis zijn, zijn duidelijk de motieven van een gefolterde ziel die haar verlossing zoekt, en de onvoorwaardelijkheid waarmede deze kwetsbare mens zich ook deze motieven toeëigende, de waarachtigheid waarmede hij zich zelf erin uitsprak, doet ons vermoeden hoezeer dit leven reeds drama was geworden en hoe die motieven zijn laatste , alles beheersende ernst waren geworden. En dit kon ook wel nauwelijks anders. Alle leven wordt eenmaal in zijn innigste en gelukkigste geheimen geschonden. Op alle schone eisen waarmee een jong, strijdbaar leven de werkelijkheid tegemoet treedt, wordt weldra het kruis het enige antwoord. Het is het symbool van alle menselijk bestaan: de laatste waarheid die het leven onthult, de verraderlijke stem die uit alle schoonheid – dit bedrog – ten laatste opklinkt; en het werd ook al te spoedig het antwoord op de heldere vragen, het heerlijke willen, de goddelijke zekerheden waarmede de jonge, strijdbare Gezelle op het leven was toegedrongen. ‘De antwoord is altijd het kruis’, klaagt hij; ‘het houtene kruis’, zoals hij eraan toevoegt; en met deze toevoeging, die een volkomen beroofdheid oproept, is het alsof er niet alleen een Christus is gestorven, maar alsof alle leven dood en stilte en schande is geworden, in dood en stilte en schande is geëindigd. Nooit heeft de jonge Gezelle aangrijpender, en misschien ook nooit desolater en verslagener (en tegelijk zo wanhopig-vertrouwvol) over het kruishout gesproken als in de diep-weemoedige mélopée welke hij noemde Bezoek bij ’t graf – ’t reeds overwoekerde, onvindbaar geworden vriendengraf. Daar staat hij na jaren afwezigheid op het kerkhof; zijn blik zoekt het graf van de vriend; maar alles is overwoekerd, uitgewist en teloor gegaan – de graven en de kruisen – in een groene vegetatie die stil, onvermurwbaar opdrong. Hij staat er, alleen, in een groene wezenloze stilte waar geen stem meer opklinkt en geen ding nog herkend wordt. Slechts het mysterie van dood en stilte en eeuwige vergetelheid. – Doch wat voor volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 22-08-2009