lijst van werken
vorige bladzijde



46 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

Doch wat gàf zij tenslotte, en hóe...?! Er is niets dat zich onvoorwaardelijk geeft. Het is al lafheid, zelfbedrog en zelfbehoud. Reeds als 22-jarige velde Gezelle onbarmhartig vonnis over zijn ‘edelmoedige’ daden: ‘Is ’t niet aerdig dat iederen keer dat ik ietwat aen tafel derve ik de anderen geern zie ’t zelfde nemen ja hen daertoe prame, eigenliefde, begeerte om wel te staen met zijn eigen!’ en nog in zijn laatste verzen blijft dit genadeloos zichzelf ondervragen over zijn schoonste aandriften de moed en het noodlot van deze... (ach ja) argeloze, kinderlijk-vrome natuurminnaar. – Bij Gezelle was de bekentenis: ‘U, mijn liefste Minnaar, die ’k deugden immer geene biê’ wel allerminst een poëtisch spel met vrome woorden en gevoelens. Voor hem was dit weten letterlijk ‘dat bitter water van de groote zee’. Men kan geen vervoerde zijn zonder tevens een diep beproefde te worden, en de bitterste beproeving voor dezulken is voorzeker niet de verworpenheid waartoe de anderen hen veroordelen, doch het vonnis dat zij gedwongen zijn over zichzelf te vellen. Niet allereerst een bot en ignorant milieu, maar zijn eigen zuivere priester-ziel werd oorzaak van een stage, schrijnende smart: het weten van een zondigheid die slechts een schijn van deugdzaamheid bereikt: van deugden die in waarheid slechts zonden zijn. Het is diezelfde sombere, scherpziende zelf– kennis, welke Pascal deed schrijven: ‘Nous ne nous soutenons pas dans la vertu par notre propre force, mais par le contre-poids de deux vices opposés...’ Gezelle sprak dan ook zijn persoonlijke ervaring, zijn persoonlijkste nood uit, hij herhaalde als het ware zijn ‘want ik zinke en onderga’, toen hij de vriend schreef:

G’hebt dan ook dat bitter water
    van de groote zee gesmaakt?
’t Heeft u in den mond en later,
    ’t heeft u in het hert geraakt,
kind, dat, neffens mij aan ’t zinken,
    ’t hoofd omhoog heft ende weent:
‘Moet ik gansch alleen verdrinken,
    niemand die zijn hand mij leent?’

1858

Ook Gezelle kende de zonde, – doch op die smartelijkste wijze der zuiveren. Met die verslagenheid welke hen tijdelijk geheel vernietigt. volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 22-08-2009