lijst van werken
vorige bladzijde



H E T   A N D E R E   ‘R O E S E L A R E’ 43

echter eenmaal, weldra een vonnis worden: over Gezelle als mens, en een bron toen van diepe verslagenheid. Het is een misverstand te menen, dat het allereerst een ignorante omgeving is geweest, zijn conflict daarmee, dat hem zo fel heeft doen lijden. ‘Auf dem Boden rein äusserer Verhältnisse gerät eine Seele vom Format nicht in eine Tragödie hinein.[5] Dit gold ook voor Gezelle. Zijn drama was in oorsprong een geheel innerlijk drama. De buitenwereld had er niet zo heel veel mee te maken, en in oorsprong zelfs niets. Ook is het onjuist, Gezelle’s ellende toe te schrijven aan zijn zogenaamde zwaartillende natuur, aan een innerlijke onevenwichtigheid die hem, gelijk men heeft opgemerkt, van het ene uiterste in het andere deed vallen, en dit vrijwel zonder overgang of aanleiding. Zijn drama had een iets reëler en nobeler oorsprong. Men kan de heldere vlam der liefde niet beminnen zonder zichzelf weldra, en dan durend, te ondergaan als een troebel, onbestendig hunkeren dat nooit de daad stelt, als een samenstel van liefdeloosheid, lafheid en ontrouw. Elke schone droom die aanspoort tot de daad, is behalve een bron van blijdschap en moed, een bron van lijden: niet alleen een bron van vijandschap en onbegrip van de zijde der velen, maar ook, ernstiger, allereerst, van wroeging: om alles wat in hem die zich geven moest verdeeld en aarzelend blijft: ontrouw, zelfbedrog, zelfzucht, verraad: nooit algehele, nooit onvoorwaardelijke overgave – hoe onvoorwaardelijk een leven in de ogen der anderen dan mag schijnen, en in feite misschien ook is.
    Vervolgens: hij die alles achter zich laat om alleen God te bezitten, wordt noodzakelijk een geheel ontredderde, wanneer hem ook dit laatste (dit enige) ontvalt. God naderen is Hem eenzaam tegemoet gaan over de wateren, – die hun afgrond openen zodra de binding met God wegvalt. De zuivere ziel echter voelt, verbijsterd, in elke diepe wroeging deze binding te loor gaan, de wateren onder haar opensplijten en zichzelf een prooi der wanhoop worden, – voor de buitenstaander wellicht een ‘heilige wanhoop’, maar voor haarzelf niettemin een vernietigende: zij verloor het enige haar gebleven, zij-zelf ‘verspeelde’ het, door eigen schuld. Zo althans ervaart het de zuivere ziel, en zo ervoer ook Gezelle het:

Hij waar’ mij alleen gebleven,
Hij en had mij nooit begeven
hadde ik zelve eilaas... volgende bladzijde




















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 22-08-2009