lijst van werken
vorige bladzijde



V E R W A A R L O O S D   V O O R S P E L 13

en halsstarrig contra zou oproepen. Als men gemeend heeft, met zijn benoeming iets te riskeren, dan heeft men toch stellig niet gemeend iets ernstigs te riskeren, – laat staan het conflict dat in feite met die benoeming inzette. Men heeft zich dan ook, toen Gezelle te Roeselare arriveerde, stellig niet in ernst afgevraagd (zoals Caesar Gezelle suggereert): zal de nieuwe professor ‘lastig of meegaande zijn, onze onrust vermeerderen, ’t gezag naar den duivel helpen?’ Men heeft het volkomen vanzelfsprekend geacht (aangezien er voor hen geen enkele reden bestond aan de goedheid van hun systeem of aan die van Gezelle als mens en priester te twijfelen), dat de nieuwe leraar zich geheel zon voegen; men had hoogstens kunnen aannemen, dat Gezelle, zo hij een uitzondering zou blijken, dit enkel zou zijn als superlatief van hun eigen (goede) willen. Op iets anders is de goedheid gemeenlijk niet voorbereid.
    Het was, zoals gezegd, niet de niet-paedagoog, en het was ook niet een paedagogie die in zich uiterst aanvechtbaar zou zijn geweest, welke te Roeselare zijn (of haar) fiasco boekte. Het was iets anders, dat de débâcle van de opvoeder veroorzaakte, – doch dit behoeft een iets uitvoeriger toelichting.
    Er bestond meer dan éen reden waarom Gezelle met zijn roeselaars college-milieu (zijn collega’s en overste) in botsing moest komen. De volbloed Vlaming stond tegenover een frans-georiënteerde omgeving; de geboren dichter tegenover geboren niet-dichters; de volstrekt oorspronkelijke tegenover het in conventies verstarde groepsleven; de religieus fel-levende tegenover het slopende en slepende van een godsdienstig formalisme; de mens die mensen wilde vormen tegenover een systeem dat overtuigd de ‘inspeldmethode’ was toegedaan. Gezelle was duidelijk de paedagoog, die, om een verhelderend doch in ander verband gebezigd onderscheid van Jan Ligthart te gebruiken, uitging van de stelling: ‘Je mag àlles, behalve hetgeen ik je onthouden moet’, en die daarvan uitging temidden van opvoeders die precies de tegenovergestelde stelregel huldigden: ‘Je mag niets, behalve hetgeen ik je veroorloof’, en die deze huldigden, omdat zij bevangen waren in de waan (de waan van die dagen): ‘dat men van het kind maken kon wat men (zelf) wilde’. Nog in 1897, enkele jaren voor zijn dood, schreef Gezelle de navolgende regels, die hij Pedagogen doopte: volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 18-08-2009