|
en de gordijnen
bewogen zacht en peinzend
zonnestralen kwamen
aan haren schoot,
en hare handen werden groote lichte pleinen
als deze uren in deez schaduwlanden van den dood;
en hare handen vouwden hun ontroerd omheinen
om ’t teere stoote’ in haar, dat ’t wonder openbaarde,
’t kind dat zacht dringend riep –
riep om het licht, de zon, de wind, de vreugd der aarde.
26
|
|
|