|
A V O N D
Wie raadde nog dít licht
boven de duistere straat, –
boven dit uur dat reeds uren
ontluisterd vergaat.
Een klein aëro’tje,
een zacht gebrom,
stijgt omhoog in een glinsteren
waar het zong en klom;
een eenzaam aëro’tje
glijdt glanzend en snel
door de zon en haar goudelend,
laatst stralenspel.
Het vertraagt. Hangt het stil?
O, dit innigst onthaal! –
Het klimt naar de spits
van een vuren spiraal,
een cirkelend zingen,
triomfant en alom,
dreunt hooger en hooger tot ook dit
trotsche zingen verstomt.
Hangt het stil? O dit lichte
ijl zweven door ’t laatste gebied. –
Het stort naar de zon, – –
vederlicht naar het niet?
12
|
|
|