terug naar werken Henri Bruning
vorige bladzijde
1ste

Monnik : Ik geloof uw droefheid te begrijpen... : de grote beproeving van de ziel is God als de altijd ongewordene: God die nooit Gód wordt in de méns...

2de

Monnik : ... die « God » wordt in de mens in de gedaante van een goedheid die reeds een hoon is aan het menselijke...

1ste

Monnik : Uw woord is bitter.

2de

Monnik : Bitter is, dat de mens de gave der overgave mist... (stilte; voetstappen) Met Pasen zijn de straten oprecht : zonder bedrog wat de mensen zijn : vreugdeloos en onvervuld zichzelf. Lege ramen in lege straten. En zelfs het zonlicht wekt geen steen uit zijn verstarring.

1ste

Monnik : Het is niet geheel zo. Is de mens niet altijd, ergens, een verborgen, kinderlijke goedheid? Zien we dit niet op dagen als Pasen? Dan wil hij goed zijn: verzoend met zijn God.

2de

Monnik : Ook het kwade geweten heeft zijn kleine « goedheid » nodig... Om gerustgestelder te vergeten... Om te vergeten hoe hij alle andere dagen zichzelf en zijn medemens als schepsel Gods onteert.

1ste

Monnik : Even toch herkende hij, en bekende hij zichzelf, wat hem onteert. Ach, konden we de weg vinden naar dat « even », dat misschien zijn diepste waarheid openbaart.

2de

Monnik : Ja, dat « even », - dat is zijn diepste waarheid... (stilte; voetstappen).

1ste

Monnik : Soms denk ik : misschien is de mens zo misvormd zichzelf, omdat de goedheid welke men hem voorhoudt, vaak zulk een onschone vorm van menselijk goed-zijn is: een goedheid die op geen levensvraag in hem waarachtig antwoord is, en die de ziel alleen laat. Mist hij daarom niet de overgave...?

2de

Monnik : Hoe zinloos bleef ook het zuiverste woord... Hoevele woorden waren antwoord op de ziel, maar het leven bleef eender vaal en vormloos zichzelf : een grauwe stille winter die nooit zomer werd.

1ste

Monnik : Geloven we: er is onverminderde levenskracht ook in de winterse takken die dood schijnen.

2de

Monnik : Is dŕt geloof niet de laatste heul en toevlucht voor alle ontgoochelden... Aan de winter der mensheid kwam nooit een einde. Ach, hoe anders geloofden we, toen we jong waren... (stilte), toen we Hem herkenden, bij het meer, waar we gingen, vermoeid « en treurig dolend aan de oever van het ontmande land ». « Kom », zei Hij enkel, « volg Mij », alsof hij de honger en de droefheid van ons hart begreep. Hoe heeft Zijn woord onze jeugd toen verblijd!! Ja, Hij was waarlijk de Zalig-maker, de waar-




















lijk Verrezene : de Opgestane in waarheid; in Zijn woord waren de machten van zonde en dood overwonnen. Hoe zuiver en schoon en onaangeraakt stond Hij voor ons in Zijn goddelijk woord. In Hem zou alles nieuw worden.

1ste

Monnik : Ja, in die dagen zong waarlijk ons hart...

2de

Monnik : Hoe hebben wij toen gebeden, met al onze daden en met heel ons hoopvol hart gebeden: Vader, geheiligd worde Uw naam, laat Uw Rijk komen, laat men Uw wil herkennen, laat Uw wil geschieden op aarde zo als in de hemel, - zó schoon was aan ons in Hem de goedheid verschenen waarvoor de mens op aarde bestemd is... In Hem zou de wereld worden overwonnen. Als een tweede Adam zou Hij alles opnieuw naam en gedaante geven. - - - Maar negentien eeuwen verstreken... Negentien eeuwen... (stilte; voetstappen).

1ste

Monnik (zacht) : Léven moet zich eenmaal als leven voltooien... Nóg echter is leven : arbeiden in de verwachting van de voltooiing, die komt.

2de

Monnik : Het leven der wereld is een grafsteen gebleven... En eronder ligt het dode lichaam van de Zaligmaker. Waarom Christus... Waarom heeft Hij geleefd...

1ste

Monnik : In Hem is het woord der wereld vleesgeworden... En geloven we niet:

                                     Twijfelloos
is echter de Hoogste. Hij kan daaglijks
alles verandren. Nauwlijks behoeft Hij
een wet; ’t wetmatige
behoort slechts de mens... ( 1 )
2de

Monnik : Zijn woord bleef onderworpen aan de meest vernederende wet.

1ste

Monnik : Aan welke?

2de

Monnik : Aan deze, dat de waarheid nooit het leven der mensen wordt... Ook het Rijk Gods niet... Tenzij in enkelen... En deze weinigen vernieuwen het aanschijn der aarde niet... Wat blijft dan...? Wat altijd bleef... en wat ook was vóor Hem:

          Een wandelaar met
een ander, maar wat is dit? ( 2 )
1ste

Monnik (zacht) : Wil de mensheid eenmaal God waarlijk toebehoren, en alles dat niet Gód is kunnen loslaten, dan moet zij alles wat God niet is ook hebben ervaren, en het ontoereikende ervan hebben herkend.. Zo denk ik ... God wil door de mensen op alles van deze wereld worden veroverd, omdat God slechts met vrije instemming aanvaard wil zijn... Dat


    ( 1 ) Hölderlin.
     ( 2 ) Hölderlin.




















terug naar werken Henri Bruning
volgende bladzijde

8


9


aangemaakt: 05-12-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 15-12-2010