terug naar werken Henri Bruning
volgende bladzijde


de Dinaso-Student
nr.8 juli 1936 2e jaargang


REFERAAT VAN EEN LEZING

OVER HET JODENVRAAGSTUK

    Overtuigd van het goed recht dier befaamde (en bigotte) « menschenrechten » beschouwt men het als de normaalste zaak ter wereld, dat de joden politiek en maatschappelijk, dezelfde rechten en dezelfde vrijheden genieten als de leden van het volk, dat hun een vestiging op zijn grondgebied toestaat; dat zij, in ons politiek, maatschappelijk en nationaal leven belangrijke en eerste posities kunnen bezetten; dat zij een machtige factor zijn in ons publiciteitswezen: pers, radio, film, dus in datgene wat in zoo groote mate de « publieke opinie » en de zeden, d.w.z. de innerlijke kracht van een volk beinvloedt (vormt of ontbindt); dat zij het bank- en beurswezen beheerschen, hetgeen betekent « de politiek, de innerlijke aangelegenheden, de moraal der Staten » (Dostojewsky), dat zij heele takken van het bedrijfsleven in handen hebben; dat zij recht van meespreken hebben in ónze cultureele problemen, in óns cultureel leven, enz. Uitgaande van gelijke rechten moet men dit alles als normaal aanvaarden, meer nog: moet men het als een onverschillig feit accepteeren als zij ons gaan OVERHEERSCHEN.
    Dit alles echter is niet normaal.

    Men beseffe: wij kunnen wel het ghetto verbreken, wij kunnen den jood wel gelijke rechten geven, wij kunnen niet: de diaspora opheffen, den jood absorbeeren. De jood a s s i m i l e e r t zich niet. In elk nationaal geheel bleef en blijft hij een apart, onverteerd, vreemd element, bleef en blijft hij deel van een internationaal geheel: van zijn over gansch de wereld verspreid volk. Daarmee leeft hij allereerst, allerdiepst, exclusief verbonden. Dit is zijn volste recht maar dat is tevens, zooals wij zullen bemerken, het probleem... voor óns. Dat de jood zich niet assimileert constateeren niet wij alleen; ook zij zelf. « De joden » zegt Alfred Döblin (1), « geloofden alles door emancipatie te bereiken. Maar zij bleven tot hun verbazing ook joden toen zij geëmancipeerd waren. Volledige emancipatie was er nergens. Juist de geëmancipeerden bemerkten verbaasd de overgeërfde last van hun jood zijn ». Sterker nog: « Of zij wilden of niet: openlijk of in het geheim droegen de joden de hang met zich mee naar het Volk. Zij kunnen er niet aan ontkomen. Het is hun niet toegestaan private personen te zijn ». Dat zei Döblin, de tegenstander van assimilatie, die hij, en terecht, als een « compromis-ondergang » hoonde. Walter Rathenau, de voorstander van assimilatie, bewees de onmogelijkheid van samensmelting afdoende, toen hij erop wees dat momenteel juist niets eenvoudiger was dan samensmelting. « De huidige gecultiveerde », schreef hij (2) , « is mijns inziens minder dan welke andere hedendaagse cultuurdrager aan het religieus-dogmatische gebonden. Hij beschouwt het geloof zijner vaderen als een afgedaan deisme in den zin der achttiende eeuwsche philosophen; hij is op het terrein der mythologie, der historie, der exegese, van het dogma, ja zelfs van het ritueel weinig thuis en komt over het algemeen slechts voor de sacramenteele handelingen des levens in contact met de godsdienstige gemeenschap. Een zoo losse verhouding schept geen afzondering ». En, merkt hij dan verder op, de eigenaardigheden die het joodsche ras aankleven, wel, die kunnen en moeten verwijderd worden én... zijn al aardig verwijderd. Wij zullen deze laatste opmerking hier laten rusten, doch vragen slechts: wat betéékent dit alles in den grond van de zaak? Dit: dat samensmelting slechts mogelijk is als en de Joodsche en de niet-Joodsche « cultuur »-drager afstand doet van zijn god[s]dienst, zijn geloof, zijn verbonden zijn met een historisch verleden; en afstand doet van datgene wat hem als lid eener bepaalde natie eigen is, kortom: van al datgene wat de gestalte, het wezen, de rijkdom, de grootheid, het bizonder bepaalde en bepalende is van den mensch, van een volk, van een cultuur: ALS WIJ MET ANDERE WOORDEN (en dit is het tegendeel van assimilatie!) OPHOUDEN VOLK TE ZIJN: als jood én niet-jood de vernietiging bewerkstelligt van het eigen wezen; als beide partijen als Volk ondergaan : tot ondergang (tot ’n « compromis-ondergang », zoo ge wilt) besloten zijn. Dan en aldus is éénheid, samensmelting mogelijk. Hetgeen wel bewijst hoe zeer en hoe diep beider wezen verschilt. Indien Bernstein een weerlegging wenscht van zijn stelling volgende bladzijde
























volgende bladzijde