werken
vorige bladzijde



MAANNACHT


Gij zijt over ons als een maannacht
blank en oneindig.

Wij wéten :
een vèr meer staat in het maan=licht stil geheven.
Als een verpuurde zilver=damp viert het in zich gekeerd
de ontvangenis van het licht.

Maar wij zijn de arme kinderen van het doffe laagland,
[donker verdoold over den einder;
de zware trek van ons hart
         naar de glinsterende maannacht=gletschers der Alpen,
         naar de maannacht=meren daartussen verspreid,
bedelt over de heuvelen van ons land
- maar ’t uitzicht is ons niet wijd, niet hoog genoeg.
Wij keren weêr, bedroefd,
naar omlaag,
— naar ons laagland,
het donkere, het doffe.
En staren naar de scheepjes eindeloos in nachtland verloren.

Zij echter hebben lichtjes uitgezet, en groeten U vertrouwelik.

Heer, Heer, leer ook òns eenvoudig zijn.
Ons bréékt een onstilbaar verlangen,
uw kinderen van het doffe laagland, donker verdoold
[over den einder.






45



















volgende bladzijde



aangemaakt: 07-08-2011 Copyright © 2011 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 07-08-2011