|
RODE WIJZERS
In de verlatenheid van helle boelevaar=avenden
(strak elektries wit=licht: stilten van starende ogen):
de waanzin:
wankele licht=schoren onder eindeloos duister: de
ironie van zegebogen in ijdelheid;
zelfverzekerdheid aan stuntelige tafeltjes van boelevaar=
restorants:
warme vertrouwelikheid van veel licht.
De liefde=vrouwen hebben àlles weggedeeld
(levensdrang het sidderende ritme hunner ogen)
nu ligt
dit veracht
leven
verloren op vele plaatsen,
bij vele mannen.
Niets bleef
: dan de benauwing hunner ijdelheid=in=eenzaamheid
en de kerm van haar zondigheid.
Door veel nauwe uren
vermoeiende klim langs trappenschacht in zwijgend
toren=duister
— eindeloze wenteling om=en=om van uur tot uur en
aldoor eender.
Toen zij handen en ogen hadden opengehaald (driftig
wringend aan onwrik’bre tocht van wijzer=onmeedogendheid)
en haar hart vastgeslagen aan de stalen wijzer=spits
(het wrijft een bloedspoor over alle uren):
zij speelden het wild tremolo van zelfbespotting op
de beiaard:
lucht=stilte is verbrijzeld!
12
|
|
|