|
Heer, ik roep tot U
uit de nauwe schacht mijner uren;
tot U roep ik
uit hun vruchteloze eenzaamheid en eenderheid:
Mijn rusteloos dwalen is roepen om U en angstige
|
[opstandigheid:
|
het gedurige vallen der doden zonder geluid, zonder geluid
|
[om ons heen,
|
en onze zonden en onze trots.
Ik roep tot U
Heer, uit deze afgronden van stilte:
in mijn hart is 't eindeloos verlangen der geluidloze
|
[hospitaal=zalen.
|
De dag is nauw als het achterdek van een turfschip:
in de verten is de rijkdom der velden onbereikbaar
|
[en ongekend:
|
ik weet alleen de droef=verrimpelde gezichten,
de peinzende sukkelgang der armen
die turven komen halen.
Heer, de dag is angstig=nauw
als de binnenplaats van een gevangenis:
in het kille licht tussen d'onvruchtbare muren
troosteloze rondgang van vermoeide gevang'nen:
zij gaan naar de aarde gebogen
om niet te sterven van oneindigheidsdrift.
Heer, God, Gij zijt zo ver.
Heer, ruk me òp van de aarde:
dat ik in de wijdheid uwer Liefde lere staan
rustig en stil:
rode vlieger in de blauwe lucht;
8
|
|
|