
|
enkel een lijf de zijn, een lijdend en verbijsterd lijf dat gaat,
|
gaat, gaat — — —
|
Broeders, dit is het ook
de tocht naar ’t Nieuwe Leven.
Want wij die vragen om Geloof, Hoop. Liefde
— wij moeten zelf tot ’t uiterst offren kùnnen.
Altijd te gaan, te gáán
— het is daarmee dat ’t Nieuwe wordt gekocht,
en met niets anders.
Neen, Broeders, zó als wij dachten in vroegere jeugddagen,
|
neen —
|
zó eenvoudig is de strijd om ’t Nieuwe Leven niet
en zó eenvoudig wordt het niet gekocht.
Het is te groot dit Nieuwe — Broeders, te groot.
56
|
|

|