lijst van werken
vorige bladzijde



-2-

volgende bladzijde Daarover in het navolgende. Ik moest het bovenstaande alleen even vooropstellen.

    2. Het is, dunkt me, onjuist een uitspraak als "Jahweh sprak tot mij" uitsluitend toe te schrijven aan t'voorkeur voor een bepaalde taal" of alleen op rekening te schuiven van "de eigen aard van het bijbelse spreken". Grote religieuze gestalten van het westerse christendom hebben hetzelfde gezegd en wekten bepaald niet de indruk dat zij dit overdrachtelijk bedoelden.

    3. Gaat men uitsluitend uit van "de eigen aard van het bijbelse spreken" i.c. van een overdrachtelijke of mythische spreekwijze, dan is wat de Bijbel voorstelt als een dialoog tussen God en de mens in feite een monologue intérieur van de mens met.ziohzelf. Eigenlijk is dan de hele Bijbel daartoe te herleiden.

    4. Gaan wij uit van onszelf (wat iets anders is als uitgaan van de mens) dan is het weinig anders dan vanzelfsprekend dat wij het in verband met ons waarheidsverstaan - het is nogal beperkt, veranderlijk en gemeenlijk nogal triviaal - niet over ons kunnen krijgen te zeggen "God sprak tot mij". Het komt gewoon niet in ons hoofd op.

    5. Gaan wij niet uit van onszelf maar van de mens en het bijbelse "Jahweh sprak tot mij", dan moeten we uitgaan van de bijbelse mens d.i. van degenen die deze uitdrukking gebruikt hebben. Het is waar, in de bijbel komt men die uitdrukking voortdurend tegen, maar goed beschouwd is het in de Bijbel toch slechts een klein groepje, verspreid over een groot aantal eeuwen, dat genoemde woorden in de mond heeft genomen. De anderen luisterden (of luisterden niet) naar de godswoorden van die weinigen.

    6. Nu moeten we onderscheid maken tussen het bijbelse "Jahweh sprak tot de vissen" en "Jahweh sprak tot mij". In het eerste geval is er duidelijk sprake van een overdrachtelijke spreekwijze, want als Jahweh tot de vissen zegt: Gij zult u in het water voortbewegen, ge zult de wateren bevolken etc., dan beveelt Hij in feite wat ze al doen. (omdat ze er reeds zijn). De Bijbel tracht met dit "God zei" tot uitdrukking: de natuur van de vissen is zo en zo en dat heeft God gewild (een andere oorzaak was er voor de bijbelse mens niet), het behoorde tot Gods plan dat er zulke wezens zijn, dus: Zo heeft Jahweh "gesproken", Zichzelf - zonder woorden - in die wezens uitgesproken, gelijk Hij Zichzelf in al het geschapene zonder woorden - heeft uitgesproken. God "zei" niet: "Het worde Licht", Hij deed het licht ontstaan (zonder Hem was er nooit licht of wat ook in het lege niets geweest) en deze goddelijke scheppingsakt werd in de bijbel - niet naief, niet primitief, maar overdrachtelijk en (vooral!) in dit overdrachtelijke geladen met het besef van Gods majesteit - uitgedrukt met : Gód sprak, Gód beval, Gód wilde. Alles is Gods plan, is godswoord, is afglans van zijn heerlijkheid: heilig van zijn heiligheid.

    7. Maar met het bijbelse "Jahweh sprak tot mij" is er met betrekking tot de betrekkelijk weinige bijbelse mensen die dit woord in de mond hebben genomen, iets geheel anders aan de hand. Als wij de aard van hun reactie op hún waarheidsverstaan (de aard van hun "God sprak tot mij") willen vaststellen aan de hand van óns ervaringsleven ("ik zou die woorden nooit over mijn lippen kunnen krijgen"), dan lijkt het er veel op dat wij hun waarheids- volgende bladzijde















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 16-04-2001 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 24-02-2010