lijst van werken
vorige bladzijde



volgende bladzijde hart, la dat deze wroeging – een wezenlijk andere dan die om bedreven kwaad – een heilig en kostbaar bezit is: een der grote creatieve krachten van de mens zo niet de oorsprong van alle wereldgodsdiensten; – of minstens tot hun oorsprong behorend.
Als ik hier op enkele gevoelens en gedachten, waarin deze wroeging der medemenselijkheid zichzelf uitschrijft, nader inga, dan zijn deze in het kader van dit betoog (over het celibaat van de priester) uiteraard gesitueerd in een mens voor wie Jezus’ verlossingswoord de grote heilsboodschap is voor de mens. Dit zodanig kennen van Jezus’ woord moge bovennatuurlijk en een genade zijn in een bepaald opzicht, de gevoelens en gedachten waarvan in het volgende sprake is, zijn een nog geheel natuurlijke reactie en niet enkel het eigendom van de christen in zijn verhouding tot de evenmens. Zij ontwerpen met zichzelf een weg naar het celibaat die nog zuiver menselijk is1).

    Liefde is ondenkbaar zonder de wil waar te zijn, en waar-zijn en liefde zijn niet denkbaar zonder wroeging, zonder het velerlei ,,lijden der oprechtheid” (Schopenhauer). Het behoort onlosmakelijk tot het gewetensleven van hen in wie liefde aanwezig is. Het beschikbaar willen zijn is de vroege onrust, de verontruste roep van dit geweten. Maar weldra bespeuren zij, deze zuiveren van hart en hartstocht, dat zij nog zo weinig werkelijke liefde zijn. Telkens ervaren zij wat er in hun ,,goede handelen” aan dubbelzinnigheid, zelfbedrog, zelfbehoud en niet herkende motiefvervalsingen aanwezig is gebleven, hoe ,,deugd” zich staande houdt ,,par le contre-poids de deux vices opposés2), hoe heel die troebele ondergrond van anonieme drijfveren en verborgen oneerlijkheden ook het ,,edelmoedigste handelen” belaagt, bezoedelt, tot de grond toe ontluistert en – erger – een verraad is aan de medemens. Ook wij worden wel geconfronteerd met het besef welk een droevig boeltje ons medemenselijk handelen in de grond is, maar wij voelen er ons niet bijzonder door bezwaard. Onze verontruste medemenselijkheid ligt weer snel – gesust en opgelucht – ingebed, ingemetseld, in het besef van onze ,,menselijkheid”, het onvermijdelijke van ,,vuile handen”. Zij zijn volgende bladzijde


1) Het is onjuist te zeggen dat natuur en bovennatuur niet meer te scheiden zijn als de mens eenmaal bovennatuurlijk leeft. In het bovennatuurlijke leven blijft ook de natuurlijke mens, als natura naturans met haar eigen adel, aanwezig. Een landschap heeft weliswaar een geheel éigen schoonheid en alles wat in het landschap aanwezig is, werkt aan die schoonheid mee – op een wijze die de eigen schoonheid der afzonderlijke dingen geen recht doet. Niettemin behield iedere boom en struik zijn eigen schoonheid en orde, die niet de schoonheid en orde is van het landschappelijk schoon.
2) Pascal: Pensées, 359 (427).


22














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 09-06-2002 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 03-10-2014