|
Van ziel en aarde
O ziel, die in uw heldre stilte zelfs geen neigen
naar Aarde’s blijdschap en haar zuivre lusten kent
en afgewend – gehuld in uw voorwerelds zwijgen –
ook onaanraakbaar bleef voor ’s werelds wreed torment;
voor wie ik niet bestond, wier vrede niets verstoorde,
die mij geen goedheid vroeg en mij geen schuld verweet,
o ziel, zo schoon en schuldeloos in uw gelukkig’ oorden,
die van geen weedom nog, nóg van geen wereld weet.
51
|
|
|