|
Lente 1947
Hoe gaat de grond der aarde teder geuren
hoe teder bloeiend raakt het zonlicht aan
het stil gewas der tuinen, en hoe is elk treuren
met vederlichte blijdschap waaiend weggedaan.
Zo innig brak in haast onmerkbaar scheuren
de wrede kracht der aarde. Zie, hoe aangedaan
– ontwaakt aan ’t jong en lieflijk-waaiend geuren –
zij overal terugwijkt en ’t kiemen dóor laat gaan.
En ik dwaal met dit spel, opnieuw verliefd verloren
in dit gezegend, hemels en aards verbond.
De tweedracht is beslecht. Hemel en aard behoren
elkaar, in wind en verten, om de levensgrond
die woelt en breekt en geurt van krachten onbezworen.
O eenzaamheid des levens, sterk en schoon herboren.
43
|
|
|