|
God
Hoe lief is dit in God, dat Hij de bloemen vond,
het spel der kleuren en de vlinders,
de kinderen, de zomerochtendstond.
Hoe lief is dit in God –
dit zacht en snel gezoem
van de insecten in de zomernoen.
0 middagstilte van de zomerdag
waarmede Hij zo raadselachtig
en onuitspreekbaar goed
mij tegenlacht.
Is dit Dezelfde die den afgrond vond
en die het stormtempeest ter zee ontketent?
Dezelfde die verworpen en gewond
aan d’eigen schepslen zich heeft uitgeleverd?
Is dit Dezelfde die mijn leven schond –
Hij, die zo lief en ondoorgrondlijk is
dat Hij de bloemen en de vlinders vond,
de zomerwind,
en ’t spelen van een kind?
12
|
|
|