|
|
de visjes en de torren weven er
hun klein gelukkig lied.
|
Het water glijdt zo stil en klaar,
zo onberoerd en niet herkend,
en geen die langsgaat vraagt zich waar
het eenzaam van vertelt –
geen die dit kleine water als
Gods klaarste stem herkent.
|
Alleen de visjes en de torren vonken
en verschieten klein en snel, –
de visjes en de torren vonden er
hun blij, verborgen spel.
|
11
|
|
|