lijst van werken
vorige bladzijde



7

     volgende bladzijde Tot dat moment waren er gehuwde én ongehuwde priesters geweest. Toen echter besloot de Kerk haar priesters nog enkel uit de ongehuwden te kiezen, uit degenen die reeds hun leven hadden afgelegd om zich exclusief in dienst te stellen van het Rijk Gods. Men kan daarom niet zonder meer spreken van een toen tot stand gekomen ,,instelling” of instituut (het priescercelibaat bestond reeds), noch kan men zeggen dat de Kerk het toen ,,verplichtend” stelde (want de ongehuwde priesters waren er reeds in vrijheid toe overgegaan). Veeleer zou men kunnen zeggen dat het het priesterambt zelf is geweest (nog gekend in zijn hoge verantwoordelijkheid en oorspronkelijke functie, dicht bij de aarde, dicht bij de mens, – men leze Chrysostomus!), dat het celibaat heeft voortgebracht en zulks lang voor het manicheïsme zijn invloed deed gelden, en dat met het celibaat de vormgeving van het priesterschap reeds van meetaf haar geheel natuurlijke voltooiing heeft gevonden, – hetgeen dan in later eeuwen bewust werd beseft en men officieel bevestigd en bekrachtigd werd, – na een lange, veelbewogen vormgeschiedenis van het priesterambt.
    De redenen waarom de Kerk tot deze selectie besloot, liet ik in Cahier 1 buiten beschouwing. Het behoorde niet tot het behandelde thema. Ik merkte alleen op dat het een misverstand is te menen dat het celibaat slechts verklaard kan worden uit een manichees versomberde wereldvisie en een manichees versomberde interpretatie van de Blijde Boodschap. Er zijn echter, afgezien van de zojuist geopperde gedachte van het celibaat als vormvoltooiing, nog andere redenen aan te voeren die de Kerk tot haar besluit bewogen. Voor een ervan kan men terecht bij Chrysostomus 1) waar deze zachtmoedige kerkleraar ons inlicht over de – waarlijk onvoorstelbare – rotzooi die de gehuwde priester in zijn betrokkend-zijn bij de dingen van de wereld, de verkiezing van de priester door de gelovigen, het meespreken van de vrouw in kerkelijke zaken in de Kerk ontketend hadden. Een dergelijke weergaloze bende mag dan allang niet meer tot de ervaring van een uitgeblust en verkalkt bourgeois-christendom behoren, zij behoorde, niet alleen toen, maar bij herhaling, tot het leergeld, de leerschool die de kerkgeschiedenis voor de Kerk is. Het celibaat, van meetaf een levend en vertrouwde aanwezigheid in de Kerk, de nooit in twijfel getrokken adel van het celibaat, de vertolking bij uitstek van het ,,zonder smet of rimpel”, werd zo het voorhanden, geheel natuurlijke antwoord op wantoestanden die niet enkel ,,de Kerk ontsierden” gelijk dat heet, maar die het centrale levensorgaan, het hart zelf van de Kerk dodelijk verziekten volgende bladzijde


1) Über das Priestertum, 3. Buch, Kapitel XV.


26














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 24-02-2010 Copyright © 2014 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 05-10-2014