Verstaan wij de grootheid van dit volk, dan verstaan wij ook tevens zijn tragiek. Evenals elk sterk volk werd ook dit volk de wil ingeschapen tot vrijheid, tot zelfstandigheid, tot zelfontplooiing, tot zelf-bevestiging, tot volstandig leven overeenkomstig zijn zelf-bewustzijn. Wij weten, hoe het superioriteitsbewustzijn van een volk (dit glorieus bezit!) een staat behoeft, een eigen staat en een eigen territorium om zichzelf te kunnen realiseeren, maar het is juist dit eerste levens-recht, dat dit volk — dit volk in de verstrooiing — ontzegd werd. Ook dáárom hoont het: „Wer seid ihr, mit euren Staaten, Kolonien, Kriegen?’’ Het bezit geen staat, geen land, dat het als het zijne in bezit kan nemen; het werd de verstrooiing ingedreven, het leeft verspreid over andere volken en andere cul­turen, door andere volken overheerscht, door andere culturen ook, culturen die zich, gelijk het niet zonder jaloerschheid moet vaststellen, ontwikkelen, die leven, daadwerkelijk zijn. Dit beseffend, begrijpt men, hoe dit volk steeds, doorheen zoovele eeuwen, worstelde om dien vernederenden doem — den doem van het balling-zijn, den doem der diaspora, den doem, geen macht te zijn — te ontkomen, en hoe het, worstelend om macht, slechts worstelt om die eerste voorwaarde van leven, dat zelfontplooiing en zelfbevestiging wil, eischt, opeischt (krachtens zijn aard, — als een natuutwet).

Dezen opstand tegen zijn lot —wij zagen het reeds — leeft de Jood op velerlei wijzen uit. „Personne n’abaissait sur le monde entier un regard plus méprisant que le Juif; il se vengeait de son asser­vissement par le jugement implacable qu’il portait sur le reste des hommes. Tacite n’avait pas tort, de lui reprocher la haine du genre humain.’’ 1) Zoo was hij reeds in een verre Oudheid, zoo is hij heden nog ten overstaan van een wereld die niet de zijne is. Onverzoenlijk wroet hij aan de grondslagen, van een hem vreemde wereld, en onverzoenlijk arbeidt hij aan een wereld waarin hij — hoe dan ook — geen vreemde meer zal zijn, onverzoenlijker wellicht nog na zijn vergeefsche pogingen zich in andere volken op te lossen. De wil zichzelf uit te wisschen is geen andere wanhoop dan de wil de anderen te overheerschen, dan het streven naar een wereld-


1) Geciteerd door Charles Gillouin: Journal d'un Chrétien Philosphe.


204

























aangemaakt: 01-03-2008 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 19-10-2009