Komen wij thans tot onze conclusie. — Wij moeten ten opzichte van de Joden dezelfde wijsheid en hetzelfde realisme betrachten, waarvan eertijds ook het joodsche volk getuigde. De joodsche wet, welke toestond, dat bv. de Idumeërs na het derde geslacht in den schoot van het joodsche volk werden opgenomen, verbood dit ten opzichte van de Amalekieten:
a) omdat zij geen enkele verwantschap met de Joden vertoonden,
b) omdat zij den Joden vijandig gezind waren.

En wij zagen het: ook het joodsche volk vertoont geen enkele verwantschap met ons en is ons, wezenlijk, in onze heiligste goederen, vijandig gezind. Deze vijandschap is het fatum der diaspora eener­zijds, en van zijn innerlijke onmacht zich te assimileeren anderzijds.

Dit niet-opnemen is de negatieve zijde van de oplossing van het joodsche probleem. De positieve zijde is het gast-recht, zijnde de eenige reëele, levende rechts-orde. Dit gastrecht betreft een statuut, dat deze minderheid een leven volgens eigen aard en zijn waarborgt, doch dat haar tevens elken invloed op òns politiek, economisch, maatschappe­lijk, staatkundig en cultureel leven onmogelijk maakt. Hiermede worden haar materieele levensmogelijkheden geenszins afgesneden.

Trekken wij deze eenig logische conclusie, doch trekken wij ze — ondanks alle bittere feiten, ondanks al het krenkende, waarmede zijn omsingelen en usurpeeren van ons gemeenschapsleven, waarmede zijn strijd vanuit een vernederende knechtschap voor een onbedreigd gelijkwaardig bestaan zoo vaak voor ons is gepaard gegaan — zonder haat en zonder bitterheid.

Zonder bitterheid. Want heel het conflict, dat ons hier bezighield, heeft zich dermate hevig kunnen (en moeten) toespitsen, en moeten toespitsen met de onvermijdelijkheid waarmede zich een natuurwet voltrekt, mede omdat WIJZELF een ons vreemd volk, een trotsch en zich niet assimileerend volk in onze samenleving met gelijke rechten hebben opgenomen. Staan de Joden schuldig, wijzelf, onze argeloosheid (o Aufklärung!), onze hybridische interpretatie der „gelijke rechten’’, ons halfslachtig inzicht in datgene wat de levende basis eener werkelijke rechts-orde is, staan niet minder schuldig. —


202

























aangemaakt: 01-03-2008 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 19-10-2009