De staat, geroepen om het handelen van den mensch te richten op het algemeen welzijn, vertegenwoordigt een normatief beginsel, dat essentieel moreel is.
Als ,,volmaakte gemeenschap’’, als hoogste orde-eenheid, vertegenwoordigt de staat een instrument, dat essentieel en beslissend is voor het tijdelijk en natuurlijk-zedelijk heil van mensch en gemeenschap. De perfectie van den staat is de perfectie van een volk. De staat is, gelijk Thomas zegt (en me dunkt dat men het moeilijk extremistischer kan formuleeren), ,,als de ziel in het lichaam en als God in de wereld,’’ of; anders gezegd, hij is in de orde van het tijdelijke de laatste oorzaak van al wat goed is.
Behoort het tot de taak van den staat het gemeenschapsleven overeenkomstig het zedelijk beginsel van het algemeen welzijn te organiseeren, het behoort niet minder tot zijn taak dit zedelijk beginsel tot een levend, bezield en gericht bewustzijn te maken in den afzonderlijken mensch. De staat heeft niet enkel een bestuurlijke, administratieve, organiseerende, maar ook een opvoedende, zedelijk-scheppende, den mensch richtende, activeerende, den mensch steeds weer revolutionneerende, dynamische functie. Betreft de opvoeding, welke aan de Kerk behoort, het leven volgens de deugd met het oog op de bovennatuurlijke bestemming van den mensch, de opvoeding, welke aan den staat behoort, betreft het leven volgens de deugd met het oog op de tijdelijke en natuurlijk-zedelijke bestemming, het hoogst mogelijke tijdelijk en natuurlijk-zedelijk welzijn van mensch en gemeenschap.
Evenwel: de staat moet den mensch niet slechts opvoeden tot een levend en waarachtig solidarisme, — zijn opdracht, op het gebied der opvoeding, is eveneens, is vooral, ervoor zorg te dragen,
160