DRIE NORMEN
VAN DIETSCH CONTINENTAAL DENKEN


Men moet onderscheid maken tusschen onafhankelijkheid en zelfstandigheid. Onafhankelijkheid is in wezen een even anarchistisch, destructief en ontbindend beginsel als neutraliteit. De mensch is onderworpen aan zedelijke normen etc.; als deel eener volks­gemeenschap is zijn handelen onderworpen aan het algemeen welzijn dier volksgemeenschap. Zoo ook een volk. Een volk heeft geen recht op onafhankelijkheid. Het is onderworpen aan het doelgoed van de volksgemeenschap, en als deel eener volkerengemeenschap behoort het mede gericht te zijn op het algemeen welzijn van de volkeren waarmede het een lotsverbonden eenheid vormt. Zoo min echter een mensch zijn zelfstandigheid verliest door zijn vrijwillige gehoorzaamheid aan het doelgoed (het algemeen welzijn) der volksgemeenschap, doch zijn zelfstandigheid juist door deze dienst­baarheid veròvert, zoo min verliest een volk zijn zelfstandigheid door zijn onderwerping aan het doelgoed der volkerengemeenschap, terwijl het niettemin zijn onafhankelijkheid daarmede prijsgeeft. Niet de onafhankelijkheid, maar de zelfstandigheid is het hoogste goed, zoowel voor den mensch als voor de volken.

Nationale zelfstandigheid impliceert gehoorzaamheid aan het doelgoed van volksgemeenschap èn volkeren-gemeenschap, en daarmede aan degenen die dit doelgoed vertegenwoordigen: aan de staatsleiding, en aan hen, die in een op het algemeen volkeren-welzijn gerichte statengemeenschap leidend zijn. In deze onder­werping schuilt niets oneervols, integendeel. Het zich vrijwillig onderwerpen aan zijn plichten is de eenige eer van een mensch, zoo ook van een volk.


52

























aangemaakt: 01-03-2008 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 18-10-2009