|
ONZE OPDRACHT ALS MENSCH
1.
Zooals een bloem, die slechts worden moest wat zij als zaad reeds was, zoo hebben ook wij geen andere opdracht in dit leven dan ons zelf te worden. Onze menschelijke zelf-perfectie, de volkomenheid en zelfstandigheid van ònze persoonlijkheid, ònze menschelijke volstandigheid, is de meest wezenlijke en meest schoone opdracht van dit leven.
Zichzelf realiseeren dus!
Men moet er derhalve nimmer naar streven een ànder te zijn (of te schijnen), hoe vleiend en aantrekkelijk zulks somtijds ook schijnt, — want alles wat de anderen aan navolgenswaardig goed hebben voortgebracht, is er slechts, opdat wij onszelf zouden worden, ons eigen zelf zouden vervolmaken: van kiem tot plant, van mogelijkheid tot werkelijkheid, van kind tot man, van afhankelijk tot zelfstandig, van bevangen- en beïnvloed- tot eigen-, VRIJ-zijn.
Dit streven, zichzelf te worden, is niet slechts opdracht, plicht, het is evenzeer een ingeboren levenswet: zoekende en instinctieve levens-drang in onze jeugd, gerichte zelfstandigheidswil in onze rijpheid. De wil zichzelf te zijn is de diepste drijfveer, de soms onbezweerbare gedrevenheid, des levens. Zichzelf te worden is ’s menschen reden van bestaan; zichzelf te zijn is zijn trots, zijn roem als mensch, zijn grootheid ook.
Deze levenswil is echter tevens ook datgene wat het meest wordt gefnuikt — vertrapt. Gefnuikt door onszelf — uit vrees; vertrapt en veracht door anderen — eveneens uit vrees. Wijzelf vreezen
34
|
|