heid van het leven zoo deze edele krachten vrij werden, doch niets werd hem vreemder dan het (destructief) romantisme dat zichzelf aan het visioen verliest. De scheppende mensch realiseert binnen de grenzen van het mogelijke en bereikbare, maar deze grenzen zet hij, zet zijn wil, uit tot het uíterst-mogelijke en uíterstbereikbare, — hetgeen hij dan realiseert (bewust van de anti-krachten waarop elke orde moet veroverd worden) in contra-sentimenteele gevechten. Hij is, behalve de trotsche mensch die in zichzelf vertrouwt en onaflaatbaar door zijn scheppingswil wordt voortgedreven, de soldateske mensch: hard, agressief, beslist, realistisch, rustig — zeer gevoelig ook, maar niet waar gevoeligheid een zwakheid is: in het gevecht tegen de anarchie. En zooals zijn leven, zoo is ook zijn denken: ingesteld altijd op de daad en op den strijd, immers: op het realiseeren: het scheppend verwérkelijken.
Hier moet nog gewezen worden op een anderen, misschien nog essentieeler kant van het huidig gemeenschapsbewustzijn. Het schijnt wellicht een gewijzigde woordkeus, doch het betreft een fundamenteel gewijzigd levensbewustzijn — onmiddellijk verband houdend overigens met hetgeen ik zoojuist als kenmerkend voor den actueelen mensch signaleerde.
In de wereld waarin wij stonden, in de wereld der ,,vorigen’’, spraken wij van moreel goed en moreel kwaad, van zonde en vroomheid, van rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid. De nieuwe mensch spreekt van eer en eerloosheid, Recht en onrecht, van Orde en wanorde of (diepste verstoring der Orde) anarchie. Hij bestrijdt het onrecht niet als een zonde die Gód beleedigt en den chrísten niet waardig is; hij verácht het onrecht: als een eerloosheid die den mensch niet waardig is, als een eerloosheid, die — zoo men haar niet kan uitroeien — geen geldigheid noch recht van meesprèken heeft. Datgene wat men zonde noemt, ziet hij niet als anti-goddelijk, maar als: benéden den ménsch, als anti-ménschelijk, als het anti-menschelijke bij uitstek 1): als een inbreuk op en een ver-
1) Vgl. mijn V l u c h t i g e V e r t o o g e n.
18