een intellectueele onderwereld, die bij Nietzsche ging zweren, of als het afwijzen van het liberalisme van een Thorbecke wegens de geborneerde pseudo-vrijdenkerij, de bigotte verdraagzaamheid en ruimhartigheid van een liberaal geworden burgermannetje en deszelfs alwijs glimlachje. Elk denken heeft zijn onderwereld, en zoo ook elke revolutie; doch alleen als men innerlijk door niets gedreven wordt om zich van een bepaald denken of van een bepaalde revolutie rekenschap te geven, is het mogelijk dat men dat denken of die revolutie met zijn (haar) onderwereld vereenzelvigt.
Neen, er was, bij de vorigen, geen reëel verstaan. Er was geen belangstelling. Er was alleen onrust: de diepe — eerlijke doch ver-blinde — onrust dat de kostbaarste levensgoederen door naderrukkende horden vernietigd dreigden te worden; doch die onrust sproot voort uit het instinctief en doordringend besef dat er een andere wereld op til was, een wereld, die het einde beteekende van hún wereld, van hún schoone waarden-hiërarchie, — en wat konden de dooven voor dié schoone orde anders zijn dan horden en barbaren!? En even instinctief beseften zij, dat waar die anderen dezelfde waarden schenen (of zegden) te verdedigen als zij, die anderen ofwel misleiden moesten zijn (naïeve idealisten), ofwel die waarden in een geheel andere — voor hen abjecte — orde hadden opgenomen, een orde welke, voor hen, tevens de ont-waarding of ver-dwazing dier waarden beteekende.

Neen, het is een volstrekt onaanvaardbare stelling, dat vooral het „revolutie-proletariaat” de vorigen van ons gescheiden hield en dat (derhalve) „de brug tusschen hen en ons is, dat zij en wij dezelfde gevaren zagen en nog zien in deze revolutie.” Hoe is het bij God mogelijk, dat men een dergelijken zin uit zijn pen kan krijgen; zij zagen de heele revolutie niet, en zij hadden er ook niet de minste be-

219

















aangemaakt: 26-10-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 28-10-2012