welks strijd reeds het stigma van een klassieke grootheid draagt. Ten derde: B. d. M. constateert, aan de hand van mijn geschrift, tusschen de besten eener vorige generatie en die der huidige revolutie meer dan een belangrijke overeenkomst, en hij meent daaraan de conclusie te kunnen verbinden, dat er wel degelijk een diep verstaan tusschen beiden mogelijk is; wijzen beiden niet, gelijk hij als vaststaand aanneemt, gelijkelijk het „revolutie-proletariaat” af en strijden beiden niet gelijkelijk voor het behoud van aristocratische waarden? Hoe zou er dan sprake kunnen zijn van twee volstrekt verschillende werelden, van twee menschen, die elkaar, au fond, niets te zeggen hebben!? Ik zou hier, ter verduidelijking van mijn standpunt, de vergelijking willen maken met twee congruente, ten deele over elkaar geschoven cirkels, cirkels, waarvan dus elk eenzelfde segment met zijn cirkeloppervlak bestrijkt. Als volgt:


Maar zie, elk der cirkels heeft een ander middelpunt, en beide middelpunten hebben anders gerichte stralen én: een anderen omtrek; beide cirkels zijn twee geheel eigen, in zich besloten, in zich afgesloten werelden, en daar waar beide eenzelfde stuk oppervlak bestrijken, in hun beider gemeenschappelijk segment, bewegen zich de stralen in tegenovergestelde richting en is alles ánders: anders gericht — tegendraadsch als het ware: bepaald, in zijn stralen, door een ander middelpunt en een anderen omtrek. Als volgt:


Daarom sprak ik van twee verschillende werelden (twee eenheden, elk gevormd door een ander middelpunt en een anderen omtrek); en dáárom ook zei ik, dat de vertegenwoordigers van dié beide werelden elkaar, au fond, niets te zeggen hadden. Zooals men ook kan zeggen, dat twee kunstenaars, als b.v. Rembrandt en Vondel — ondanks alle overeenstemming in een bepaald opzicht twee totaal verschillende werelden vertegenwoordigen, twee menschen zijn die, au fond, elkaar niets te zeggen hebben, en die, gelijk in het geval Rembrandt-Vondel, elkaar ook inderdaad niets gezegd hebben; ja, die elkander ook niets konden.... zoolang Rembrandt Rembrandt en Vondel Vondel zou blijven. Laat ons nu aannemen, dat Vondel Rembrandt kan worden (of omgekeerd: Rembrandt Vondel), dat die mogelijkheid bestaat, dan zou tevens de mogelijkheid gegeven zijn van een wederzijdsch verstaan. Maar ik sprak (bij wijze van spreken) over een Rembrandt, die nog steeds Rembrandt was en die ook niet de minste neiging vertoonde om Vondel .te worden. Was evenwel Rembrandt Vondel geworden, wel.... dan zou het überhaupt geen zin meer hebben over Rembrandt als Rembrandt te spreken. En zoo sprak ik ook over de vorigen; ik sprak over hen zooals zij waren en, nog zijn, en in hén vond ik een levensbewustzijn werkzaam, dat totaal verschilde van het levensbewustzijn dat het denken en handelen van het huidige geslacht activeert en gestalte geeft.

En wat is nu dat essentieele, dat centrale verschil? Dit: bij den een, gelijk gezegd, als diepste aandrift, een persoonlijkheidsbewustzijn — dat echter nooit tot een waarachtig-vitaal gemeenschapsbewustzijn doorstiet: bij den ander, als diepste aandrift, een gemeenschapsbewustzijn — dat tevens en voluit (doch geheel anders) doordrongen was van de waarde der menschelijke persoonlijkheid. En zoozeer zag die ander de waarde der persoonlijkheid bepaald

















aangemaakt: 26-10-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 28-10-2012