Uit: DE WAAG, 5 MAART 1943, 7e JAARGANG No. 9, bladz. 129,130



Wij kunnen wel een perspectief openstooten op den géést, niet echter, concreet en in zijn velerlei aspecten, op den definitieven vorm van ons volksbestaan in het toekomstig Europa. De definitieve vormgeving toch is a. allereerst afhankelijk van den wil van den Führer en den Duce, b. een werk van na den oorlog, c. afhankelijk ook voor een belangrijk deel van de houding van het Nederlandsche volk zelf.
Toch — het kan niet uitblijven — houdt deze vorm ons voortdurend bezig, en niet alleen ons denken; hij bepaalt ook (beïnvloedt ten goede, of remt) veler handelen en veler geestdrift. En terwijl deze ongewisheid, onvermijdelijk, zekere controversen oproept in eigen gelederen — een ieder maakt zich nu eenmaal een beeld van die toekomst, een min of meer concrete voorstelling, een beeld dat, hoe ook achtergrond blijvend, voortdurend door het geschreven of gesproken woord heen breekt en heen licht, — ontwapent zij ons ook in zekere mate ten overstaan van onze tegenstanders die, inplaats van een onvoorwaardelijk gelóóf, concrete zekerheden wenschen vooraleer zij hun houding bepalen. Niet al onze tegenstanders denken zoo, maar wel, vaak, de besten onder hen. — Doch over hen — deze weinigen (het meerendeel wenscht heel andere zaken) — nog aan het slot van dit artikel.
    De controversen, die zich in eigen gelederen wel voordoen, kan men aanvaarden, als een stuk realiteit, een reëele consequentie van menschelijken strijd. Doch men moet ze als een noodelooze, nadeelige (en dan ook onaanvaardbare) verdeeldheid beschouwen, daar waar blijken zou dat in wèrkelijkheid ons aller wil één is, veel meer één dan de onderling afwijkende terminologica, waaraan wij ons toekomstbeeld vastleggen, doet vermoeden, of wij ons, dóór die terminologie, waarin wij ons toestreven, die bijwijlen verdeeldheid oproept.
Bezien wij, in dit verband, de komende verhouding van de Nederlanden tot het Rijk. Sommigen, sprekend over het Nederland van de toekomst, klemmen zich dan vast aan den term „staat”, anderen aan dien van „gouw” en de anti’s (althans velen hunner) meenen, dat elke vorm van cultureele of staatkundige zelfstandigheid door ons werd verraden en prijsgegeven sedert de Leider der Nationaal-Socialistische Beweging door den Führer werd erkend als de toekomstige Leider van het Nederlandsche volk. Deze anti’s spreken niet van „staat” of „gouw”, zij spreken (hoonen) van „vasaliteit”. Deze beschuldiging klinkt bitter, verbitterd, doch bedenken wij, dat zij — in hun onkunde of onverschilligheid aangaande den dieperen zin van het huidige wereldgebeuren — tegenover deze erkenning door Adolf Hitler weinig anders staan dan wij zouden staan tegenover een eventueele benoeming van een toekomstig leider van het Neder-

















aangemaakt: 22-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 25-10-2012