verwarring zou beteekenen welke de .socialistische revolutie van een onvervaarde minderheid zou mogelijk maken.
     De macht echter over een aldus uitgeput en tevens vernield continent is de onmacht van het dan „machtig” zijnde socialisme.
     Een derde exponent van den socialistischen strijd was o.a. het nationaal-socialisme van Adolf Hitler. Met het communisme had het gemeen, dat het direct en allereerst gericht was op het scheppen van een nieuwe orde d.w.z. de totale vernietiging van het kapitalisme en deszelfs souvereine macht. De vastberaden revolutionnaire wil moest in de gelederen der socialisten onverzwakt gehandhaafd blijven en het eigenlijk doel van den strijd mocht geen oogenblik uit het oog verloren worden. Tusschen het actueele moment en de socialistische toekomst mochten geen vaagheden en twijfels bestaan en den revolutionnairen wil verlammen. Daarnaast zag het den klassevijand niet allereerst als klássevijand, doch als gemeenschapsvijand. Vijand van de volksgemeenschap zijn zij, die een deel van het volk uitbuiten, onderdrukken. Het kapitalisme is niet alleen maar een verraad aan een klasse, doch een verraad aan de gemeenschap: het vergrijpt zich niet enkel aan een klasse, het vergrijpt zich aan de gemeenschap. De klassevijand is tevens gemeenschapsvijand, maar de gemeenschapsvijand (en een dier vitale, door geen „logische abstracties” ongedaan te maken gemeenschappen vormen de verschillende volken) is ook vijand van het socialisme. Het doel is niet enkel, hoe dan ook, het socialisme aan de macht te helpen; het doel is, omwille van die bestaande, gegeven gemeenschap, het socialisme.te verwerkelijken; niet de gemeenschap aan het socialisme op te offeren (het offer van een wereldoorlog te eischen b.v.), maar die volksgemeenschap te redden en tegelijk het socialisme te doen zegevieren. Het doel is niet het rechtsherstel aan één klasse, maar over de bestaande gemeenschap het socialisme te doen zegevieren en heerschen, en dit zonder die bloedige catastrophen welke de Sowjet-Russische wereldrevolutie veronderstelde. In het socialisme van Adolf Hitler wordt niet slechts één klasse bemind, doch de geheele gemeenschap, en dientengevolge ook zooveel mogelijk gespáárd. Het was hierin „menschelijk”, niet in den zin van humaan, doch in den zin van: vijand van irreëele abstracties en dogmata. Het baseerde zich op het reëele en levend gegeven der volksgemeenschappen.
     Ik wees reeds op den weg, dien Sowjet-Rusland dacht te gaan ter verwerkelijking van het socialisme: de onmacht van de regeerende bovenlaag (de gansche burgerlijke wereld) moest het moment worden voor een kleine vastberaden onderlaag. Ik teekende hierbij aan: de macht echter over een aldus uitgeput en vernield continent is tevens de onmacht van het dan „machtig” zijnde socialisme. Aziatisch van oorsprong, verwaarloosde deze tactiek een essentieel element, een onontbeerlijk wapen.

    Een revolutionnaire minderheid, zeiden wij, moet er zich voor hoeden de door haar opgeroepen beweging niet in een burgerlijk revisionisme te laten ondergaan; zij moet de macht veroveren, — doch niet slechts de macht (en daarmede den staat), de revolutie moet daadwerkelijk staat worden, d.w.z. het socialisme moet niet slechts een staat scheppen, die de uitdrukking is van een socialistische gemeenschapsorde, het socialisme moet, wil het én de gemeenschap (zooveel mogelijk) sparen én tegelijk opgewassen zijn tegen de plutocratische wereld rondom, over een perfecten staat beschikken: dit sterkste wapen in den strijd tegen de vijanden moet niet vernield, maar tot zijn hoogste kracht en perfectie worden opgevoerd. Het socialisme moet niet slechts „de macht”, maar den sterksten staat tot zijn beschikking hebben.
     Troelstra onderhandelde met het kapitalisme, en de evolutionnaire kracht van zijn beweging is aan het politieke geef-en-neem-spel te gronde gegaan. Werkelijke revolutionnairen, als Henriëtte Roland Holst, en Gorter, vervreemdde hij van zich. In Sowjet-Rusland veroverde het socialisme „de macht”, doch in het Derde Rijk, evenals in het fascistisch Italië, werd het socialisme daadwerkelijk en in den besten zin staat, en zoo kon het, na slechts luttele jaren, den gigantischen strijd, welke het door het georganiseerde wereld-kapitaal werd opgedrongen, aanvaarden.
     Het socialisme was schoon, toen het zich in handen bevond van idealisten (en Troelstra was voorzeker een eerlijk en edel idealist, zelfs nog in zijn woedend en gegriefd verzet tegen „de orthodoxe marxisten”); het was schoon, toen het zich in handen bevond van volbloed en verbeten revolutionnairen (en dat waren gemeenlijk de uiterst linksche elementen); doch om het socialisme te verwerkelijken zonder dat het catastrofale rampen vooropstelde, moest het socialisme in handen komen van revolutionnairen, die, realistisch zonder opportunistisch te zijn, dogmatisch zonder irreëele dogmata aan te hangen, staatsbouwers waren. Het moest, wil mij zoo voorkomen, eerst in handen komen van den tegelijk edelmoedigen en constructieven germaanschen geest, dynamisch en tegelijk vol bezinning, onverzoenlijk en tegelijk vergevensgezind, vooraleer het socialisme leidend kon worden, vooraleer het daadwerkelijk en imponeerend ZIJN en DOORBREKEN kon.
     Het moge dan waar zijn, dat fascisme en nationaal-socialisme niet een literatuur hebben voortgebracht als toen „de ziel” nog in deze wereld leed aan haar kluisters en droomen, — dat Hitler en Mussolini er in konden slagen een socialisme in het leven te roepen, dat – na zoo luttele jaren — den gigantischen strijd tegen de plutocratische wereldrijken zegevierend aankon — ik meen, dat dit een poëem is, dat tegen vele andere gedichten opweegt; ik meen, dat dit — wat er ook in later eeuwen moge gebeuren — het onsterfelijk poëem zal blijven van déze eeuw.

HENRI BRUNING

169
















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-02-2012