tot stand kan komen door de hoogste èn voortdurende inspanningen der edelsten en meest toegewijden, dat zij daarnaast berust, niét op de gelijkheid, maar op de diepe ongelijkheid van menschen en volken, en dat ook een rechtsorde, eindelijk tot stand gebracht, dank zij den voortdurenden heldenmoed en offervaardigheid der besten van een volk, geen eeuwig Arcadië beteekent waarin gelijkheid, vrijheid en broederschap heerschen, geen eindelijke zegepraal dus over den doem dezer aarde, maar steeds strijd d.i. telkens opnieuw weer den inzet van onze geheele persoonlijkheid zal eischen. Fascisme en nationaalsocialisme leeren den mensch weer, dat de vervulling van dit leven niet gelegen is in de vruchten van, maar in de liefde voor de (velerlei) plichten van zijn staat. Deze liefde is de zin, de vrede en de schoonheid van dit leven. Maar als élke andere liefde is ook deze liefde het tegendeel van een idylle.
     Beschouwt men het socialisme als een historische winst, een vooruitgang („van geestelijken aard en daarom zoo belangrijk”), het nationaal-socialisme, en evenzoo het fascisme, kan ik slechts beschouwen als een verder, gezuiverder, completer, realistischer uitbouw van het altijd te eenzijdig, te „idealistisch” gebleven socialisme.
     Socialisme is ethiek, die in klassebewustzijn en al te schoone toekomstdroomen is blijven steken; fascisme is ethiek, die, eenzelfden oorsprong hebbend als het socialisme in zooverre beide het protest zijn van „la communauté la plus sacrifiée”, tot staatsbewustzijn is uitgegroeid en tot een viriel realiteitsbewustzijn is teruggekeerd, en aldus ruggegraat, gestalte kreeg: vleesch, bloed, beenderen, hersens. — Of anders gezegd (méér misschien doordringend tot de kern van het probleem): het werd van ziel mensch. Dit schijnt u misschien een verval, een terugtocht, in wézen is dit, juist dit, de geboorte van het socialisme. De ziel heeft prachtig — vervoerend en tegelijk smartelijk — gezongen in dichters als Gorter en Henriëtte Roland Holst, deze ziel heeft zich edel, eerlijk en „meesleepend” opgericht in figuren als Troelstra, maar deze ziel ook was het — juist omdat zij zoozeer enkel ziel was — die weldra in de dingen dezer wereld weerloos verstrikt geraakte, die zich op sleeptouw liet nemen door een corrupt democratisme, die de machten achter haar strijd miskende, of zelfs heelemaal niét kende, en die, argeloos ten overstaan van het hier en nu en zich verstrikkend in irreëele abstracties ten overstaan van de toekomst, veel van hetgeen zij verwerkelijken wilde, verijdeld heeft. Bij de zwakkeren werd toen dit ziele-leven vaak een onmachtig, bleek en bevreesd droomen. Doch diezelfde ziel, diezelfde brandende dorst naar Recht, is mensch geworden in socialisten als Hitler en Mussolini.

     HET is kenmerkend voor Troelstra’s politieken strijd, dat hij in zijn „Gedenkschriften”, schrijvend over Briand, niet geresigneerd, maar met instemming constateert: „Deze (Briand) heeft in zijn latere politieke leven veel over die rede van 1900 moeten hooren: immers, als minister kon hij de in 1900 ontwikkelde theorieën niet in practijk brengen. Hij was toen regent in een kapitalistischen staat geworden en als zoodanig kon hij zijn optreden op het Parijsche congres als niet meer beschouwen, dan als een uitvloeisel van de romantische periode, waarin ook hij blijkbaar toentertijd verkeerde. De propagandist voor het strijdende proletariaat moet evenzeer ontvankelijk zijn voor romantiek, als de staatsman verplicht is tot vaak overgroote nuchterheid — ook ten onzent worden menschen gevonden, die de juistheid dezer stelling aan den lijve hebben ervaren”. „De gewezen socialistische partijleider, voorstander van den scherpsten vorm van klassenstrijd, is een gemoedelijk ontwerper van kompromissen tusschen de regeeringen der verschillende landen geworden”. — Hierin zonder verder commentaar berustend, berustte Troelstra voorzeker in een hem onvermijdelijk voorkomende phase van zijn eigen politieken strijd: den parlementairen, die veel revolutionnair radicalisme als „romantiek” (en erger) moest afwijzen. Het kan dan nauwelijks meer verwonderen, dat hem Henriëtte Roland Holst’s en Gorters conflict met hem zoo pijnlijk ontging, en dat door hem in dit conflict invectieven werden gelanceerd, die ons, waar zij gericht waren tegen gestalten als de beide genoemde dichters, ons met een spijtig gevoel van schaamte vervullen, want voor hen, die verder doordachten dan het actueel moment en deszelfs bereikbaarheden, was er wel degelijk reden voor ernstige beduchtheid voor Troelstra’s politiek. Troelstra streed in zijn parlementair stadium voor de lotsverbetering van het arbeidende proletariaat, voor die verbetering der levensomstandigheden, welke reeds in het raam van het kapitalisme mogelijk was. En stellig, dank zij Troelstra, dank zij diens taaien, onbevreesden strijd in het parlement en elders wist hij op zijn tegenstanders vele,rechten voor zijn arbeiders te veroveren, politiek

„DE WAAG”, 13 MAART 1941

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 30-01-2012