Uit: DE WAAG, 16 JANUARI 1941, 5e JAARGANG No. 3, bladz. 39

klik voor vergroting


DE Januari-aflevering van Criterium, ongetwijfeld het belangrijkste maandblad, dat een jeugd van dichters en publicisten sedert langen tijd het licht deed zien, opent Ed. Hoornik met een artikel „Stand van Zaken”, dat een uitstekende en instructieve analyse geeft van de geestelijke evolutie, welke de thans 20-, 30-jarige schrijvers, die zich rond Criterium verzamelden, hebben doorgemaakt. De misverstanden betreffende deze generatie van schrijvers zijn — als steeds trouwens — legio; en niet het minst wat betreft hun (z.g. defaitistische) houding t.o.v. het hen (u en ons) omringende gemeenschapsleven. Verweer tegen dit misverstand, is het artikel tevens een instructieve correctie. Laten wij daarom den schrijver zelf aan het woord, met enkele citaten, die den geestelijken ontwikkelingsgang dezer schrijvers in het kort pogen samen te vatten.

EERSTE STADIUM

     „Wij brachten het niet verder dan wat maatschappelijke deernis, die geen weerklank vond, dan wat verzet tegen de bestaande orde, die geen orde was. Wij rebelleerden in sociale poëzie tegen de waanzinnige contrasten van het leven, namen wraak in cynismen en ironiseerden de gezetenheid van den bourgeois-satisfait, tot we er genoeg van hadden, we ons zelf en de schim van de muze weer vonden, maar toen doorsloegen naar den anderen kant, naar een ego-centrisch, weinig levensvatbaar individualisme, dat zich aan het eigen dichterschap bedwelmde. Tot we intuïtief en langs den weg der ervaring tot de wetenschap der menschelijke onvolmaaktheid kwamen en begrepen, dat „alles eerder zal overwinnen dan het geluk, de liefde en de schoonheid”.
     „Meer nog dan die verworpenheid zelve, zooals bij den dichter J. C. Bloem, werd het hoofdthema van ònze poëzie de realiteit, die haar veroorzaakte. Er ontstond een psychologisch realisme, dat de zaken niet verfraaide en de dingen bij hun naam noemde, waaruit de geijkte schoonheid geheel gebannen was, en waaraan de aesthetische vooringenomenheid van de etherische lyrici zich wel moest stooten".

VERSCHIL MET EEN VORIGE GENERATIE

     „Wij sliepen niet meer als Marsman met den Melkweg, maar met de sterren van springende granaten. Ons bestaan was moeilijk, zooals elk bestaan, dat oprecht wordt geleefd. We waren van een aarde, waarover geen morgen meer daagde. Onze oogen zagen uitsluitend den afgrond, waarin de cultuur dreigde te verzinken en daarboven zongen wij, allengs minder van het natuurlijke leven, dat ons geen toegang verleende, dan van onze innerlijke verscheurdheid, onze vlucht in de erotiek, en van den dood, die op ons loerde. Wij leefden den dood, en wij zijn er sterker door geworden, want wij beleefden hem



,,DE WAAG”, 16 JAN. 1941

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 19-01-2012