lijst De Valbijl
vorige bladzijde



    vorige bladzijde voor hen, de gerijpten, de tot-eindelike-klaarte-gegroeiden is het leven zo ongeklompiseerd, zo eenvoudig als een boterham (wat boter is voldoende om deze smakelik te kunnen verorberen).
   De goede jongeren — gerust als ze kunnen zijn wanneer de vaderen goedkeurend hun holle hoofden knikken (zie, zie!), gerust als ze zijn onder het welwillend gebaar, waarmede ze zonder het zelf te bemerken in het gareel der zeer onpartijdige ouderen worden gespannen (neemt die opstandeling gevangen: hij maakt ons verdacht! hij verstoort de orde! hóórt, hóórt!) — zij zijn zéér, zéér beangst voor niet ernstig, voor niet zeer bezadigd te worden gehouden: Ook dáárom wensen zij eenvoudig te zijn. Wie is nu (hoort! de problematiek verscheurt onze jeugd) de grote eenvoudige? Wie zullen we kiezen tot voorbeeld voor onze vroom-gestemde eenvoud? Broeder Frans! Natuurlik! Broeder Frans: Broeder Frans de minzame, de arme, de eenvoudige, de nederige van geest, Broeder Frans de blijde, de duldzame, de liefdevolle, En de naieve jongeren, ze . . . Och, ze zijn zo ontstellend walgelik, zo weerzinwekkend misselik in hun rust die ze-zelf zo oprecht menen. Ge zijt zo stinkend-dood, zo steriel, zo hard en stug en duf en dor, vulgair en vervallen en lamlendig als de monding van een rioolbuis waaruit de godganselike dag de ekskrementen stromen. M’n verrukkelike jongeling, die maar dweept en dweept met broederke Frans en die zo minzaam, zo innig meent te kunnen praten, begrijpt ge dan niet, wanneer ge inderdaad de geest van broeder Frans te pakken zoudt hebben, ge dan niet van die gerekte, levenslege, inhoudloze versjes zoudt publiseren, versjes die, o ’k weet wel, men zeer stemmingsvol, zeer devoot zal vinden, maar die met broeder Frans net zo min iets te maken hebben als broeder Frans met stemmingsvolle devotie. M’n kinderlike vrienden, die uw-zelve zoo balsemiek belazert (de zonden der vaderen worden in de kinderen gewroken), uw verzen, och, ze zijn ons als zorgzaam-bereide flensjes: wij snijden ze, een dwaze dag dat we niet ernstig zijn, met mes en vork presieuselik in onnodige reepjens, dwazer dan dwaas wordt dan nadien, wat zo welgevoegelik versneden was, bedreven opgegaffeld met de tanden van onze vork en altesaam verorberen we het in één bodemloze nausjalans om zo spoedig mogelik ervan bevrijd te zijn.
   Gij allen, die uw zeer gelukzalig-makende levenssinteze sekuur klemt tussen uw rustige vingeren gelijk een vloeipapier — iedere inktmop, ja zelfs iedere modderspat zuigt het op met onnavolgbare duldzaamheid en boeddisties-levenloze onaantastbaarheid — gij allen, antoeziastelingen-van-o-naam-zo-zoet-in-d’oren, gij allen met uw spichtige stemmetjes van geestelike teringlijders: snelt aan, verzamelt U, holt te saâm, gezegenden: U is het beschoren het wonder te volbrengen: uit uw dode lamlendigheid een levende kunst te doen geboren worden!
   Gelooft me: ik zeg dit niet om het een-of-ander, maar alleen in het belang van onze jonge Roomse kunstbeweging. Deze dreigt zich te verslikken in een naief-devote snik van snotterende sentimentaliteit. Men vreest iets te zeggen wat vreemd zal klinken, wat nu niet wat-je-kan- volgende bladzijde

19






















lijst De Valbijl
volgende bladzijde



aangemaakt: 18-07-2013 Copyright © 2013 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 18-07-2013